Water, schapen, grutto’s, gras
Het veelbeloofde lenteweer lokt mij naar de Eempolders, waar hier en daar weilanden liggen die aan de vaart der intensiveringen zijn ontsnapt. Bij Eemnes bijvoorbeeld bewaakt Natuurmonumenten een oogstrelend weidevogelreservaat. Op een dijkje met knoestige schapen en wollige lammetjes kun je erlangs lopen en het gebied mooi overzien. Gras, pinksterbloemen, water, dotters. Veel water is er. Het glinstert in de felle zon als die tussen de duistere wolken door priemt. Het waait hard, de graspieper begint niet aan zijn baltsvluchtje, maar staat op een graspol, overziet zijn naaste omtrek en hipt dan achter een insect aan. Zo kan het marginale hoogteverschil van een graspol op de schaal van kleine vogels en insecten meer betekenen dan wij mensen bevroeden. Wij schrapen, scheren en rollen onze weilanden zo plat mogelijk. Daarom noemen we ons land ook platteland. Geen ander Europees volk heeft zo’n denigrerende benaming voor zijn leefomgeving.
Hier en daar steken oranjebruine halzen uit het gras. Grutto’s zijn het, veertig jaar geleden de vlaggenschepen van Nederlandse weilanden, nu mondjesmaat resterend in weilanden die die veertig jaar niet verder ontwaterd, geplet en gesteriliseerd zijn. Eén grutto roept zijn naam boven de wind uit. Ook tureluurs roepen hun naam als ze even van sloot naar sloot hoppen. En de zwierende kieviten natuurlijk, allemaal onomatopeeën, die vogels, genoemd naar hun roep.
Een paartje slobeend dobbert in een plas. Echt een gebied voor slobeenden dit: ouderwets grasland met veel water. Meer dan één boerenzwaluw jakkert voorbij, pas gearriveerd uit Congo. Kwikstaarten en spreeuwen scharrelen door het gras. Even houden ze de adem in van spanning als er laag een havik overscheert. Twee ooievaars nemen plaats op hun wagenwiel bij de theetuin in Eemnes.
(Natuurdagboek Trouw 16 april 2014)