De hond liegt nooit, toch?
‘Het heeft iets intens melancholisch dat dieren en mensen elkaar niet kunnen verstaan – er zit een existentiële eenzaamheid in’, (…) schrijft Robin Goudsmit in deze krant (23 november) in een interessante beschouwing. ‘Daar zitten we dan, met onze woorden, terwijl de rest van de wereld om ons heen kwettert, kwaakt en krijst.’
Zij praat tegen haar kat, de kat mauwt terug, maar elkaar echt verstaan is er niet bij. Ik zou om die reden graag een dag onze kat of liever nog hond zijn. Goudsmit vraagt zich af of we ooit de taal van de dieren zullen verstaan. ‘De’ dieren? Mij lijken de talen van apen en honden kansrijker dan die van duizendpoten en oesters. Apen zijn verwant, honden zijn sociale huisdieren, en evolueren al heel lang onder selectiedruk door mensen. Onze hond kent veel meer mensenwoorden dan ik hondenblafjes. Meer dan haar geblaf lees ik haar gedrag. Omgekeerd doet ze dat ook, met scheef, vorsend koppie. Goudsmit raadpleegt filosoof Jan Overwijk die erop wijst dat als dieren konden praten, wij ze niet zouden verstaan. Dat lijkt me ook – wij kunnen zonder cursus zelfs Duitse soortgenoten al niet verstaan.
Mensen hebben het vaak over ‘(de) dieren’. Daarmee worden alle dieren bedoeld, behalve de mens. Terwijl de mens een dier is dat meer verwant is aan een paling dan een mossel aan een kreeft. Door mensen tegenover ‘de rest van de wereld’ te plaatsen, die ‘om ons heen kwettert, kwaakt en krijst’, graaft Goudsmit juist de existentiële kloof die ze betreurt en die niet bestaat. Zouden eenden zich eenzaam voelen omdat ze mensen niet verstaan?
Mensen kunnen zich vocaal geraffineerd en breedsprakig uiten. Daardoor kunnen ze ook geraffineerd liegen. Dat zie ik onze hond niet doen. Ze mag moeilijk verstaanbaar zijn, ze liegt nooit. Al pleegt ze, als ze niet weet dat ik kijk, soms overtredingen, die ze staakt zodra ik kijk. Dan haalt ze besmuikt een schouderklopje.
(Natuurdagboek Trouw, woensdag 27 november ’24)