De dood van Blindeman lokte opgewonden reacties uit. Reeds na mijn vorige stukje over de cavia’s werd ik door een lezeres dierenbeul genoemd. Ik had namelijk niet weten te voorkomen dat Blindeman door een ekster werd gepikt. En dan wist lezeres nog niet eens dat onze konijnen waren onthoofd door een steenmarter!
De cavia’s en konijnen waren kwetsbaar hadden mijn halve tuintje als ren. Er staat een raster om het grasveld van vijf bij zeven meter. De cavia’s konden de hele dag naar buiten, de konijnen dag en nacht. Ik wist dat er een steenmarter zou kunnen komen. Ik nam het risico. Ik had een stalen hekwerk met krappe mazen kniediep kunnen ingraven, en het ook van boven hermetisch moeten dichten, om dat risico te mijden. Maar ik wilde van mijn tuin geen fort maken. …
De eerste grote jager die ik zag vloog dertig jaar geleden langs Clear Island, Ierland. Grote jagers broedden toen niet in Ierland. Pas sinds vijftien jaar doen ze dat. In Schotland en Far Oer broedden ze wel. Daar kwamen IJsland en Noorwegen bij, Spitsbergen, Rusland. Grote jagers waren succesvol, voor predatoren. Predatoren zijn roofdieren. Grote jagers zijn roofmeeuwen, ze horen bij de meeuwen, niet bij de roofvogels. …
Vroeger hadden we cavia’s wier hok buiten stond en die nochtans acht jaar oud werden. Tegenwoordig zijn cavia’s op hun vijfde bejaard. Ze kunnen volgens de handleidingen niet tegen het buitenleven en moeten vitamine-C hebben.
Onze gebroeders cavia halen hun vitamines uit groente en fruit. Ze leven buiten. Ze hebben de tuin tot hun beschikking en trekken zich ’s nachts terug in hun droge, donkere hok met hooi. Ze zijn bijna zes – oud, maar blakend. De ene althans. De andere is blind sinds een oogontsteking. Hij maakt sindsdien een ontspannender indruk dan zijn broer. Sjeest niet bij iedere door een ooghoek waargenomen beweging het nachthok in, maar blijft onbekommerd gras knagen. Zijn uitdijende achterwerk wordt een last, zeker nadat eksters hem in zijn pootjes pikken en broer hem in zijn rug bijt. Hij slaapt veel, soms zelfs op zijn rug, met vier pootjes omhoog. …
Varend naar Spitsbergen komen we veel papegaaiduikers tegen. De koddige zeevogels bevinden zich tijdelijk aan land om te broeden. We zien ze in de buurt van de kust. De kust van Schotland, Jan Mayen, Spitsbergen. Papegaaiduikers zijn flexibel qua noorderbreedte. Hoe noordelijker, des te langer de dag, hoe meer tijd om te vissen. Spierinkjes, jonge haringen, lancetvisjes passen met tientallen tegelijk in de enorme snavel, waaraan papegaaiduikers hun naam danken. De snavel die er met zijn felle kleuren en zijn ronde, stompe vorm vrolijk, vredelievend en aandoenlijk uitziet. En de omvang doet de vogels topzwaar en onbeholpen lijken. Dat onbeholpene klopt alleen in de lucht. Papegaaiduikers vliegen niet best, het zijn de pinguins van het noorden. Daarom is het handig dat ze in één vlucht zoveel visjes tegelijk kunnen dragen. Die brengen ze naar hun kuikens, in hun holen op de klippen. Op Fair Isle broeden ze in konijnenholen in de leemlaag op de klip, onder het gras. De soms meterslange gangen zijn hier en daar ingestort. …
Kraaien krassen. Minder bekend is dat ze koeren. Ik krijg er wel eens lezersvragen over. Het is lastig vogelgeluiden te omschrijven, maar soms denk ik dat het omschreven krrr krrr kraaiengekoer moet zijn.
Zwarte kraaien zijn de op raven na grootste zangvogels die we hebben. Kraaien zingen geen melodieus riedeltje, dat gekoer is hun zang. Ik vind het een aandoenlijk geluid, niet passend bij hun formaat.
In mijn tuin gaat een grindpaadje schuil onder oranje bloemen. Een feestelijk gezicht, het lijkt wel een door voetbalfans versierde straat. Maar dan versierd met bloemen van havikskruid en niet met plastic wegwerpvlaggetjes die binnenkort de sloten inwaaien, even treurig als hun teleurgestelde eigenaars.
Geef me dan maar havikskruid. Het is verleidelijk om over oranje havikskruid door te gaan, het zonnetje in de plantenwereld. Licht-oranje in het midden, donker aan de buitenkant. Het is een van de weinige oranje bloemen in het wild. …
Aan boord van de ijsbreker Ortelius heerst geen herkenbare Trouw-stemming, misschien omdat de tientallen lezers van deze krant die meevaren niet de meerderheid vormen. We varen van Nederland naar Spitsbergen via Schotland en een heleboel pakijs. Er zijn opvarenden uit allerlei landen, met uiteenlopende leeftijden, body-mass-indexen, voedselvoorkeuren, jaarinkomens. Het is een vrolijk gezelschap waarin zich algauw subgroepjes vormen. De vogelaars bijvoorbeeld, die door hun telescopen de zee afspeuren naar vreemde vogels. Bij de Shetlands hoopt Stephan op een stormvogeltje, één van zijn schaamsoorten. Een schaamsoort is een vogel die een beetje vogelaar gezien kan hebben, maar niet gezien heeft. Stephans andere schaamsoort is de rosse franjepoot. Dat is ook mijn schaamsoort, al schaam ik me niet voor zoiets. Ik heb ergere dingen om me voor te schamen.
Stormvogeltjes zijn kleine zeevogels die als zwaluwen over de zee fladderen. Stephan tuurt en hoopt. Na een uur haalt hij even iets uit zijn hut. Hij is vijf minuten weg en mist het stormvogeltje dat voor de boeg langs vloog. Stephan gelooft het eerst niet, baalt dan en kijkt verslagen.
Op Spitsbergen landen we op een besneeuwde zandbank. Het is zo koud, dat mijn ogen ervan tranen. Langs de waterlijn waadt een oranjerode vogel. Hij draait om zijn as en trappelt met zijn pootjes mogelijke beestjes uit de bodem. Pik, pik, pik! Wat een schoonheid! Het is een rosse franjepoot! Een vrouwtje. Anders dan bij veel vogels is van rosse franjepoten het vrouwtje kleurrijker dan het mannetje. Ik ben blij, maar niet zo blij als Stephan. ‘Ben je niet ontroerd?’ vraagt hij. ‘Ik wel!’ Hij veegt een traan weg, maar die kan van de kou zijn.
Als we met de lezersreis van Trouw in Spitsbergen zijn, varen we naar de Walvisbaai. Die heet niet zo. Het is niet eens een baai. Het is een zandplaat die van het lange, één bergrug brede eiland Prins Karl-Forland in de sont steekt, de zeeëngte die het Forland van de rest van Spitsbergen scheidt. Op de zandplaat liggen altijd walrussen. Ik ben er eerder geweest, twee jaar geleden. Toen waaide het te hard om aan land te kunnen gaan. De gemotoriseerde rubberbootjes waarmee we van het moederschip Ortelius aan land kunnen gaan, zouden op de golven stuiteren en omslaan. Het zou al een hachelijke manoeuvre geweest zijn om van de aan de reling gehangen wiebeltrap in een rubberbootje te stappen. Van het dek af keken we naar de walrussen die in de verte lagen te luieren. Net zeehonden in de Waddenzee. …
Aan boord van de ijsbreker Ortelius zijn Trouw-lezers in de meerderheid. Althans tot Aberdeen in Schotland, het eerste deel van onze reis. We varen van Hansweert in Zeeland naar Spitsbergen, via het afgelegen Shetland-eilandje Fair Isle en het nog afgelegener vukaaneiland Jan Mayen. Aberdeen is wel veertig uur varen. Algauw verliezen de telefoons hun bereik en staren we uit over zee. Daar vliegen zeevogels. De visdiefjes en kokmeeuwen maken plaats voor noordse sterns en drieteenmeeuwen. ’s Morgens dient de eerste Noordse stormvogel zich aan. …
Roofvliegen hebben een steeksnuit, dazen een snijmond. Toch steken dazen mensen, roofvliegen niet. Dazen worden vaak horzels genoemd, maar dazen zijn dazen, geen horzels. Dazen achtervolgen je eindeloos tijdens een wandeling of fietstocht. Ze steken je in je kuiten of bijten door je t-shirt heen. Met hun mond vol scheermesjes nemen ze een pijnlijke hap. Tijdens en na die beet zijn ze makkelijk weg of dood te slaan. Maar dan zwelt er al een enorme bult met een wondje in het midden. …