Nieuwsgierige walrussen
Als we met de lezersreis van Trouw in Spitsbergen zijn, varen we naar de Walvisbaai. Die heet niet zo. Het is niet eens een baai. Het is een zandplaat die van het lange, één bergrug brede eiland Prins Karl-Forland in de sont steekt, de zeeëngte die het Forland van de rest van Spitsbergen scheidt. Op de zandplaat liggen altijd walrussen. Ik ben er eerder geweest, twee jaar geleden. Toen waaide het te hard om aan land te kunnen gaan. De gemotoriseerde rubberbootjes waarmee we van het moederschip Ortelius aan land kunnen gaan, zouden op de golven stuiteren en omslaan. Het zou al een hachelijke manoeuvre geweest zijn om van de aan de reling gehangen wiebeltrap in een rubberbootje te stappen. Van het dek af keken we naar de walrussen die in de verte lagen te luieren. Net zeehonden in de Waddenzee.
Nu gaan we wel aan land. Reisorganisatie Oceanwide doet dat voorzichtig, we naderen de tientallen dieren langzaam en houden steeds even stil. Zo komen we op tientallen meters afstand. Het lijkt de dieren volstrekt niets te kunnen schelen. Hoewel, er zijn er drie die reikhalzend naar ons staren en te water gaan om ons van zes meter afstand te kunnen bekijken. Ze steken hun koppen uit het water, ze dobberen wat en draaien om hun as. Ze vinden ons zeker zo boeiend als wij hen.
Walrussen eten schelpdieren. Die vinden ze op de tast met hun snor. Ze zuigen het vlees uit de schelp. Hun enorme slagtanden hebben ze daar niet bij nodig. Die zijn er meer als verdediging en als versiering. Mannetjes en vrouwtjes hebben ze beide. Mannetjes is een understatement voor wezens die anderhalve ton zwaar kunnen zijn.
(Natuurdagboek Trouw 12 juni 2014)