Trips in oog

Omdat ik iets te laat van huis ging, fiets ik hard. Pats, vliegje in oog. Ik houd van vliegen, I have a love for everyone I know, om met Johnny Cash te spreken, maar kom niet in mijn oog. Niet wrijven, maar knipperen, en als de drang om te wrijven onweerstaanbaar wordt, altijd naar de neus toe wrijven.
Onweersvliegjes, ineens zijn ze er met miljoenen. Als het warm is, planten ze zich explosief voort. Ze verpoppen zich tot volwassen insect in de grond. Zolang het droog is, zweven ze op thermiek mee naar hogere sferen, een soort hemelvaart dus. Als het vochtig en drukkend wordt, zwermen ze laag bij de grond, voor de bui uit.
Onweersvliegjes zijn geen vliegjes of vliegende mieren, het zijn tripsen. Tripsen zijn een insectenfamilie met alleen al in Nederland ruim 140 familieleden. Er zijn zwarte, grijze, bruine en gemeleerde tripsen, tripsen met en zonder vleugels, vegetarische en carnivorische tripsen. Veel soorten leven als nimf van bladeren en bloemen, wat ze onbemind maakt in de akker- en tuinbouw, waar ze met vergif worden bestreden. Toch hebben slechts enkele soorten een voorkeur voor landbouwgewassen, de meeste tripsen leven van wilde bloemen. Op paardebloemen zitten ze vaak. Er zijn ook rooftripsen die op nog kleinere insectjes jagen.
Tripsen zijn piepklein, een trips van een centimeter is een kanjer. De meeste zijn slechts vijf millimeter lang en minder dan één millimeter breed. Ze zijn tam, ze blijven rustig op je zitten. Tripsen gaan niet op de vlucht of uit de weg voor een mens. Zo’n onweersvliegje vliegt zomaar mijn oog in. Ik wrijf het er niet in! ’s Avonds onweert het.
(Natuurdagboek Trouw 30 mei 2014)