Springend visje op het strand
Op een Spaans strandje lig ik op mijn buik naar zee te turen. Een franjestaart komt aanrennen en blijft vlak voor mijn gezicht zitten. Drie haren steken als antennes uit zijn kont, twee sprieten wijzen zijwaarts uit zijn kop. Voorzichtig neem ik een foto. De franjestaart zit een tijdje roerloos, om plotseling zijn bijnaam rotsspringer eer aan te doen. Hij springt als uit een katapult naar de rots in wiens luwte ik lig.
Franjestaarten zijn een insectenfamilie waar ook de “visjes” bij horen: ovenvisje, papiervisje, zilvervisje. In mijn huis kom ik papiervisjes tegen in oude boeken. Franjestaarten eten aas en algen en plantenresten, maar papiervisjes leven van zetmeel uit papier; vooral uit kaften uit de jaren ’40. Die vergeelde streekromans onderin de kast, waar al jaren een tweede rij boeken voorstaat: wedden dat er papiervisjes wonen? Ik heb eens geprobeerd ze in een uitgeholde aardappel te vangen (zetmeel!) maar zonder klapdeurtje werd dat geen succes.
Ze zijn niet mijn favoriete dieren. Ik houd van boeken, en wie mijn boeken eet, is niet per se mijn vriend. Maar vooral dat wispelturige gedrag van ze maakt me kriegel. Ze zitten doodstil, om ineens razendsnel weg te sjezen, een kier in. Of ze maken een onverwachte sprong, zoals mijn strandvisje. Zitten ze op de wand als ik ze benader, dan laten ze zich spartelend vallen.
Ik las eens dat ze ziekten kunnen overbrengen. Ik heb echter nog nooit gehoord dat iemand er ziek van werd. Nu lees ik op internet dat ze geen ziekten overbrengen. Dat scheelt.
Franjestaarten zijn juist op hun hoede voor besmetting en doen aan veilige seks. Het mannetje is zaaddonor. Hij spint een draad, die hij voor de snuit van het vrouwtje ophangt. Sommige hangen de lijn vol druppels sperma, andere maken er een leidraad van die het vrouwtje bij de zaadbank brengt. Vervolgens kan de vrouw zichzelf bevruchten.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 29 juni 2017)