Slobeenden op de plas
Als we op Schiermonnikoog om de Westerplas fietsen, stappen we even af bij de vogelkijkhut. Daar is altijd een kleurrijke waaier aan eenden te zien. Nu zit het vol slobeenden en pijlstaarten. Honderden van elk. Tussen hen ontdekken we hier en daar wilde eenden, krakeenden, smienten, wintertalingen en bergeenden. Aan de overkant rusten aalscholvers en kleine zilverreigers in hun vaste bomenrij, die op een schiereiland in het water uitsteekt.
De slobwoerden zijn kleurrijke verschijningen, met hun groene kop, kastanjebruine flanken (en buik, maar die zit meestal onder water) en lichtblauwe vleugelstreep. De slobvrouwen zijn bruin. Ze lijken op wilde eenden, met wat blauw in de vleugels. Een duidelijker verschil is de enorme lepelsnavel. Vlakbij de hut zitten eenden te dutten op takken of boomwortels, die zich net onder de waterspiegel bevinden. De eenden hebben hun kop in de veren, maar als ze even loeren wie er naar hen loert, maakt die enorme snavel meteen duidelijk met wie we te maken hebben. Mevrouw Slob.
Slobeenden houden van ondiep water met een modderbodem, zoals de Westerplas dat te bieden heeft. Met de rietkragen en daarachter ruig begroeide oevers, hoog gras afgewisseld met kort gemaaid gras lijkt dit landschap gemaakt voor slobeenden.
Slobeenden broeden vanouds in onze weilanden. Sinds wij de helft van ons land opofferen aan de intensieve veeteelt, broeden ze vrijwel alleen nog in natuurreservaten en in niet-gemaaide slootoevers tussen weilanden met strenge beheerovereenkomsten. Na de rui in de nazomer trekken ze met hun nieuwe veren voor een deel naar Zuid-Europa, terwijl een ander deel in de buurt blijft, op wateren zoals de Westerplas. Daar dutten ze vlakbij de hut, of zwemmen ze met behoorlijke vaart rond, met vooruitgestoken lepelbek door het water tastend naar laven en zaden.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 24 nov. 2016)