Onopvallend opvallend
Van het bevroren land hebben veel vogels zich teruggetrokken. Andere verdringen zich rond wakken. Sommige worden des te aanweziger. Wandelend langs de bosrand zie ik het ene roodborstje na het andere tussen de kristallen twijgjes zitten. Op de witte velden vallen kraaien, roeken en buizerds op, maar opvalkampioen is de blauwe reiger.
Tussen de huizen zie ik de eerste reiger in de berm van een drukke weg staan. Hij beweegt niet, hij staat een beetje krom, met zijn kop zo laag mogelijk tussen de veren. Verderop zie ik een andere reiger in een bosrand staan. Op de oever van een bevroren meer staan er drie. En verspreid over de velden zie ik diverse reigers. Bij de onvermijdelijke grote grazers staat er gegarandeerd een, die immers maar nooit weet of zo’n koe iets opjaagt dat nog leeft en eetbaar is. Ik zie dat niet gebeuren, alle reigers blijven roerloos staan, een beetje krom, met de kop tussen opgetrokken schouders.
Het vriest, maar niet streng. Het is windstil en de zon schijnt. Toch maken de reigers allemaal een extreem kleumse indruk. Ze lijken het totaal niet naar hun zin te hebben, ze stralen uit dat ze er niet willen zijn. Dit is mijn menselijke interpretatie, misschien genieten ze wel intens van het winterzonnetje op het witte land. Maar als ze niet willen opvallen, pakken ze het verkeerd aan. Ze houden zich zo gedeisd, dat hun onopvallendheid juist opvalt.
Ze zouden ook gezellig kunnen samenscholen. Lekker warm! Maar nee, hoewel ik eens honderd blauwe reigers bij elkaar in een ondiep meertje heb zien staan, en ze in kolonies broeden, zijn ze nu niet gesteld op gezelschap. Eén van de drie reigers aan de bevroren oever vliegt op. Hij zet langs de oever koers naar een wak. Hij passeert zijn buurman, die met een rauwe kreet aanvalt. Even voeren ze een luchtduel, dan keert de avonturier terug naar zijn standplaats.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 19 jan. 2017)