Japanse boom met stinkend toverzaad
Deze herfst kom ik veel ginkgo’s tegen. Ik kan me niet heugen dat ik zeg twintig jaar geleden zo vaak Japanse tempelbomen zag. Ben ik ze vergeten of zijn ze algemener geworden? In de herfst vallen ze op – weinig bomen hebben blad dat zo geel wordt. Ginkgoblad is ook bijzonder van vorm. En van structuur. Je mag het officieel geen blad noemen. Ofiicieel hangt het tussen blad en naald in. Ginkgo’s zijn geen loofbomen, geen naaldbomen, het zijn naaktzadigen. Wel gaan de naakte zaden gekleed in hoesjes. Als de naakte ginkgozaden gevallen zijn, rotten hun hoezen weg en stinken ze naar ranzige boter. Daarom worden er vooral mannelijke bomen geplant, zonder zaden. Ginkgo’s zijn sierbomen, ooit ingevoerd uit Oost-Azië.
Tibetanen drinken thee met ranzige boter. Tibetanen boden me eens een beker aan in Nepal. Ik nam een argeloze slok en wilde niemand beledigen, maar flapte eruit: ‘jak!’. Er werd gegrijnsd, er werd geknikt, ik had gelijk, het was yak-boter. Wat hebben Oost-Aziaten toch met ranzige boter? In China en Japan zijn ginkgozaden een lekkernij. Er wordt ook de nodige geneeskracht aan toegedicht. Zo zou ginkgo het geheugen opfrissen. Er zijn ginkgopillen tegen dementie en geheugenverlies. Misschien moet ik ervan eten, opdat de tempelbomen van twintig jaar geleden me weer te binnen schieten. De pillen zijn alleen te koop bij toverdokters, want het lukt maar niet hun werking aan te tonen. Wel is aangetoond dat in de pillen vaak niet eens ginkgo zit. Gelukkig maar, ginkgo’s zijn te bijzonder om te verwerken in neppillen. Het zijn levende fossielen, de enige naaktzadigen die overbleven uit het mesozoïcum, 65 miljoen jaar en nog langer geleden.