De lentegeneratie van de kleine vos

Hommels, honingbijen, vliegen en vlinders – de insectenwereld ontwaakt. De eerste vlindersoorten zijn als vanouds kleine vos, citroenvlinder en dagpauwoog. Kleine vossen zijn er het meest. Ze vliegen wat af, ze volgen bermen en bosranden, passeren tuinen en parken. Ze zoeken bloemen voor nectar. Dat kunnen allerlei bloemen zijn, al bloeien er nog niet zoveel.
Kleine vosrupsen zijn kieskeuriger, die eten brandnetel. Brandnetel is een lekkernij – menige rups wil per se op brandnetel leven. Kleine vossenvrouwen zetten hun eitjes dus af op brandnetel. Ze zoekt naar een plekje waar de middagzon op schijnt, blijft daar overnachten en legt de volgende ochtend haar eitjes. Om vrouwtjes te verleiden willen mannetjes nog wel eens een territorium bezet houden, waaruit ze andere mannetjes wegjagen. Dat doen ze eveneens ’s middags, als de vrouwtjes een plekje zoeken voor de eitjes.
Hoewel kleine vossen er nu meer zijn dan andere soorten, zijn ze er niet meer dan ooit. Het zijn meer vlinders van de nazomer en herfst. De overwinteraars kweken nu de volgende generatie, die in augustus en september het talrijkst is. Tot in november fladderen er kleine vossen rond. Tussen de huidige lentegeneratie en de herfstgeneratie gaapt een kloof – eind mei en begin juni vliegen er veel minder kleine vossen.
Rupsen zijn er dan wel. Ze kruipen uit hun eitjes die in gesponnen nestjes aan brandnetelbladeren kleven. Eerst krioelen de rupsjes doorelkaar, maar als ze groter worden, gaan ze hun eigen weg. Na twee of drie weken verpoppen ze zich. De pop hangt aan een plant. Na één à twee weken verschijnt de vlinder. Maar als er in de tussentijd nachtvorst komt, gaat de pop waarschijnlijk dood.
(Natuurdagboek Trouw 12 maart 2014)