Achter het huisje op de hei

Aan de rand van het Dwingelderveld staat een oud, knus huisje. Het wordt als veldstation beheerd door de Stichting Natuuronderzoek Nederland, één van de natuur-stichtingen van Lenze Hofstee. Lenze gaat erheen om de krentenboompjes te zien bloeien en nodigt me uit.
Het huisje kijkt over vroegere hooilanden heen, tussen bosranden met bloeiende krentenboompjes door, uit op hei en vennen. We struinen over het hooiland naar de bosrand. Er bloeien witte krodde, hondsdraf en akkerhoornbloem. Er zingen vinken en fitissen. Op de hei wemelt het van zingende roodborsttapuiten, zingende rietgorzen, zingende geelgorzen, zingende kneuen, zingende leeuweriken. Grauwe ganzen gakken erdoorheen, een dodaars hinnikt, een buizerd mauwt. We zouden een eerste zwaluw, de eerste koekoek, het eerste oranjetipje kunnen aantreffen.
Op een duintje eten we een boterham. Prachtige mossen groeien tussen struik-, dop- en kraaihei. Er wandelt een gouden schalebijter langs, een kever. Een levendbarende hagedis schiet weg en langs het ven stapt een reehinde. Er vliegt een blauwe kiekendief, een prachtig lichtgrijs mannetje.
Lenze beent achter een piepklein motje aan. Hij houdt van piepkleine nachtvlindertjes. ‘Klaverspanner’, denkt hij hardop, ‘twee weken vroeger dan anders.’ Ook een kleine vuurvlinder fladdert voorbij. Terug bij het huisje zit een felgroene rups voor de deur. Het lijkt een rups van een oranjetipje, maar voor er rupsen komen zijn eerst de vlinders nodig. Dit is de rups van een citroenvlinder. ‘Een eerste oranjetipje zou leuk zijn’, vindt Lenze. ‘Moet kunnen’, zeg ik, ‘de eerste pinksterbloemen bloeien.’
En terwijl we buiten koffie drinken en over het hooiland uitkijken, komt vanachter het huisje een oranjetipje aanfladderen. Als op bestelling.
Later die dag, thuis, fladdert een boomblauwtje voorbij. Mijn eerste dit jaar.
(Natuurdagboek Trouw 7 april 2014)