829 dode bruinvissen
De laatste jaren vind ik regelmatig dode bruinvissen op het strand. Mijn vader snoefde over bruinvissen achter de boot naar Schiermonnikoog, maar dat was begin jaren dertig. Daarna ging het bergafwaarts met de dolfijntjes.
Dat er nu weer zo’n vijftigduizend in Nederlandse wateren zwemmen, klinkt mooi, maar hoeft dat niet te zijn. Misschien zijn ze wel uit de Noorse wateren gevlucht, omdat daar de zandspiering is weggevist. Bruinvissen verstouwen enorme hoeveelheden wijtingen, grondels, haringen, sprotjes en zandspieringen. De laatste drie zijn vette vissen, waarmee bruinvissen hun vetlaag onderhouden. Die houdt hen warm in het koele zeewater. Bruinvissen kunnen wel één meter tachtig lang worden, maar de meeste zijn kleiner. Ze wegen enkele tientallen kilo’s. Het zijn de kleinste walvissen en ze moeten relatief veel eten om op temperatuur te blijven: zo’n tien procent van hun lichaamsgewicht, oftewel twee tot vijf kilo vis per dag.
Dat staat allemaal in het proefschrift van Mardik Leopold, die daar vorige week in Wageningen op promoveerde. Hij sneed van 829 dood gevonden bruinvissen de maag open en inventariseerde de inhoud. Dierenartsen van de Universiteit van Utrecht pleegden sectie om hun doodsoorzaken te achterhalen.
Drie doodsoorzaken blonken uit: verhongering, verdrinking en verwonding. Verhongering bleek uit magere lijven met lege magen of magen met alleen resten magere vis. Blijkbaar is er geen overdaad aan voedsel. Verdronken dieren hadden vaak bodemvissen in hun maag. Ze zijn waarschijnlijk in visnetten verstrikt geraakt. Dat gebeurt er nou eenmaal wanneer je muren van netten op de zeebodem plaatst: staand want. Toen er tien jaar geleden zwaargewonde bruinvissen aanspoelden, soms zonder vinnen, werden vissers daarvan verdacht. Maar nu blijken grijze zeehonden de boosdoeners. Die roofdieren scheuren bruinvissen aan stukken.
(Natuudagboek Trouw vrijdag 27 nov. 2015)