Zondags pak met witte wangen
Ruim een week geleden zag ik aalscholvers in hun donkere winterjas op sneeuw zitten. Nu zie ik aalscholvers in hun broedkleed in de zon hun vleugels drogen. Het kan verkeren.
Zodra de dagen gaan lengen, breekt in de natuur een nieuw seizoen aan. In januari zijn daar allerlei tekenen van. Bolgewassen priemen uit de grond, de eerste sneeuwklokjes en krokussen winterjasmijn en toverhazelaar kleuren geel, de ronde blaadjes van speenkruid bedekken de bodem.
Koolmezen zingen, huismussen tjilpen, reigers maken zich op voor het broedseizoen en dat doen aalscholvers ook. Hun broedkleed verschikt in voorkomen van hun wintertenue door witte vlekken op de dijen en een grotendeels witte kop.
Blozende wangen en rode oortjes maken deel uit van de menselijke baltskleuren, maar aalscholvers, in vogelaarskringen vaak alen of alies genoemd, krijgen witte wangen en witte oortjes. Al zijn het alleen de veertjes, die de oren bedekken, die wit worden.
Behalve die witte wangen krijgen ze ook een wittige kruin. Die kruin is minder witgewassen dan de wangen; er zitten zwarte veertjes doorheen gekamd, wat het geheel een zilveren glans geeft. Daarin zijn aalscholvers modern, want jonge, modebewuste mensenvrouwen mengen zilverpoets door hun shampoo. Aalscholvermannen laten bovendien een coole borstelkuif staan, zoals jonge, modebewuste mensenmannen in hun kapsel met een lading gel bewerkstelligen.
In maart zullen de aalscholvers hun posities innemen op grote takkennesten in dode bomen. Soms ook in levende bomen, die na enkele jaren meestal bezwijken onder invloed van de guano waarmee ze bescheten raken.
Het aantal alies is sinds een kwart eeuw stabiel. Hier en daar breiden kolonies zich nog uit. In de binnenstad van Groningen hebben de vogels zelfs bomen langs de Diepenring (stadsgracht) gekoloniseerd.
Maar voor gebroed wordt, gaan ze elkaar verleiden. In hun zondagse pak met witte wangen.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 1 februari ’24 )