Rondborstige valentijnshartjes
Speenkruid is een vroege bloeier; bloeiend speenkruid is voor mij altijd een blijde boodschap van een beginnende lente. Speenkruid hoort bij de ranonkelfamilie, net als boterbloemen, met wie speenkruid de kleur van de bloemen gemeen heeft: een glanzend, diep geel.
De bloemen van speenkruid zijn sterretjes, met puntiger kroonbladen dan boterbloemen. Ze hebben er wel acht tot tien van. Ze lijken op mini-dotterbloemen, ook al van die vroege lentebloeiers. Maar waar dotters aan de waterkant staan, heeft speenkruid een bredere smaak. Wel zie ik het eerste speenkruid altijd op de noordoever van sloten, die overdag de lentezon vangen.
Hoe vroeg speenkruid ook bloeit, klein hoefblad en winterakoniet vertonen hun bloemen eerder. Als je vroeg bloeit, hoef je de schaduw van bomen niet te vrezen. Zulke vroege bloeiers worden wel schaduwflora genoemd, hoewel ze zoals de meeste bloemen naar het licht reiken. Veel stinzenplanten horen bij de schaduwflora. Stinzenplanten zijn uit landgoederen verwilderde sierbloemen. Het zijn vaak bolgewassen. Speenkruid is daar ook vaak te vinden en, aanzienlijk zeldzamer, bosgeelsterren.
Sneeuwklokjes, longkruid en boerenkrokus zijn uitzonderingen, maar de meeste vroege bloeiers hebben gele bloemen: speenkruid, kleine hoefblad, alle wilgen, bosgeelster, winterakoniet, forsythia, winterjasmijn, gele krokus, dotterbloem, narcis… Daar moet een reden voor zijn. Die reden is waarschijnlijk dat vroege bestuivers, zoals aardhommel en honingbij, geel duidelijk kunnen zien. Ook wit, blauw en paars zien ze, maar met rood en groen hebben ze moeite. Daarom zijn er in Nederland waarschijnlijk ook nauwelijks wilde rode bloemen. Op klaprozen na zijn rode bloemen altijd gekweekte tuinbloemen waar bijen weinig aan hebben.
Het duurt nog een paar weken voordat speenkruid bloeit, maar wel zijn hun groene blaadjes te zien, als rondborstige valentijnshartjes.
(Natuurdagboek Trouw, woensdag 14 februari ’24)