Reislustige vlinders
Eén van de vlinders die het in ons door insecticide-rijke en bloem-arme land toch goed weet te doen is het bont(e) zandoogje. Bonte zandoogjes vliegen in april veel rond, hoewel ze van juli tot september nog talrijker zijn. Dat komt doordat ze zich in de tussentijd voortplanten. Er zijn drie generaties per jaar en in augustus ontpopt zich een tweede cohort dat weer rupsen achterlaat die als rups of als pop de winter ingaan. In maart ontpoppen zich dan de eerste vlinders. Eind juni is er even een dip in de aantallen, tussen de eerste en tweede generatie.
Bonte zandoogjes kunnen lichter of donkerder bruin zijn en nu zijn de donkere het meest in beeld. Die nemen namelijk sneller zonnewarmte op dan lichte. En warmte hebben ze nodig om op vliegtemperatuur te komen. Het zijn echte vliegeniers. Ze fladderen fanatiek over velden, door bossen en vooral langs bosranden, waarbij ze andere vlinders inspecteren: is het een vrouwelijke soortgenoot? Wees dan welkom. Zo niet, pleur dan op.
Als geoefende vliegers deinzen ze niet terug voor een woestenij van Engels raaigras, waar een derde van Nederland uit bestaat. Als ze aan de horizon maar wat bomen zien, zouden ze erheen kunnen vliegen. Allicht dat daar een dorp, boerderij of industrieterrein ligt met begroeiing. Voor nectar kunnen ze terecht bij allerlei bloemsoorten en anders likken ze eenvoudigweg de zoete meeldauw op die bladluizen afscheiden.
In de keuze voor een waardplant om eitjes tegen af te zetten doen ze ook al niet moeilijk. Allerlei soorten gras zijn geschikt, al valt het vaak gemaaide en reeds genoemde raaigras buiten de prijzen. Ze zetten eitjes af aan de onderkant van grashalmen. De rupsen zijn efficiënt als kleine grazers en kunnen de eigenaar van een gazon helpen met maaien. De rupsen zijn al even reislustig als de vlinders, en al komen ze kruipend lang niet zo ver, ze kunnen toch tientallen meters afleggen.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 29 april ’24)