Piepkleine schors-eters

Voor ons huis staat een leilinde. Dat is een lindeboom die in een gekunsteld vlechtwerk is gedwongen. Kwestie van takken snoeien en leiden. Ik vind het wel wat hebben, omdat het een oud gebruik is en de boom in de zomer als een natuurlijk zonnescherm fungeert.
Op de onderste en dikste zijtak zit een laag mos. In dat mos staan piepkleine paddenstoeltjes. Kabouters moeten wel minuscuul zijn, willen ze er iets aan hebben als zitmeubels. Een pad zou ze vermorzelen.
Had ik laatst al suikermycena’s in de tuin gevonden, nu zijn het blauwgrijze schorsmycena’s. Die zijn inderdaad blauwgrijs en hebben de vorm van een kerkklokje. Er zit een zoompje van franje omheen en sommige zijn met poeder bestrooid.
Volgens de boeken zijn blauwgrijze schorsmycena’s heel algemeen, maar ik had ze nog nooit gezien. Wat ziet een mens toch weinig. Een leven zonder blauwgrijze schorsmycena’s lijkt me een onvoltooid leven. Zelf leven ze maar kort, althans, als (nauwelijks) zichtbaar zwammetje. Als hoed zijn ze er van november tot en met januari, dus ik zie deze exemplaren net op tijd.
Schorsmycena’s zijn sapotrofe wezens, wat wil zeggen dat ze dood organisch materiaal eten. In dit geval gok ik dat ze dood mos eten. Ze groeien namelijk altijd op bemost loofhout; volgens Wikipedia vooral op beuk, es, vogelkers, eik en wilg. En bij ons dus op linde. Ik ben toevallig net even aan het mailen met paddenstoelenkenner Melchior van Tweel die vertelt dat ze leven op (min of meer) horizontale dikke takken en stammen met een dikke laag mos. Hij denkt dat ze vooral afgestorven schilfers bast eten.
De meeste zwammen en schimmels leven van dood organisch materiaal en zijn dus sapotroof. Sommige soorten leven in symbiose met planten of bomen en wisselen voedingsstoffen uit: mycorrhiza. Nu zijn er ook veel paddenstoelen die als parasiet hun gastheer doden, om daarna nog jaren sapotroof van zijn stoffelijk overschot te leven. De blauwgrijze schorsmycena is niet zo’n schurk. Onze leilinde heeft eerder baat bij het opruimwerk dan last van.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 23 januari ’25)