Operazangers uit de bosrand

De boompiepers zijn terug. De eerste verschenen 1 april al, het peloton volgde. Wij wonen net iets te noordelijk voor bosrandvogels als geelgors, boomleeuwerik en boompieper, al kom ik de laatste soms tegen. In de lente zijn ze aan hun vocalises gemakkelijk te onderscheiden van graspiepers, op wie ze als tweelingen lijken.
Boom- en graspiepers zijn kleine, grijsbruine vogels met gestreepte borst en flanken. Bij de graspieper zijn die strepen overal ongeveer even breed, terwijl de boompieper dunnere flanklijnen heeft. Graspiepers hebben een idioot lange achternagel, boompiepers niet. Die hebben weer een iets dikker snaveltje, maar dat is een weinig betrouwbaar veldkenmerk.
Het duidelijkste onderscheid is hun geluid. Beide soorten kunnen piepjes laten horen, het zijn tenslotte piepers, maar hun zang verschilt sterk. Een graspieper beperkt zich tot een hoog, aflopend, vrij zacht murmelliedje, vergeleken waarbij een boompieper een opera laat horen, die steevast afloopt in een karakteristiek ‘wie, wie, wie, wie’. Dit is het zesentwintigste deel uit mijn serie over vogelzang.
Als ze zingen, vliegen boom- en graspiepers graag op, om zich vervolgens zingend als een parachuutje tot de grond te laten neerdwarrelen. Een graspieper doet dat meestal vanuit het gras, een boompieper vanuit een boomtop. Boompiepers zijn dan ook in bomensingels en aan bosranden te vinden. Net als graspiepers nestelen ze op de grond, hun naam verwijst dus alleen naar hun zit- en zangplek.
In de uitgestrekte weilanden en akkers van Noord-Groningen, Friesland, Flevoland, Noord- en Zuid-Holland, West-Utrecht, Zeeland en de Betuwe vind je wel graspiepers, maar vrijwel geen boompiepers. In de bosrijke delen des lands daarentegen… Op heiden en andere open landschappen in of naast bos leven beide soorten.
Sovon Vogelonderzoek schat hun aantallen op 62 tot 90 duizend paar gras-, en 44 tot 72 duizend paar boompiepers. Die laatste zaten jarenlang in de lift, waarschijnlijk dankzij een natuurlijker bosbeheer, maar een jaar of tien geleden stagneerde de toename en sindsdien neemt het aantal weer wat af.
(Natuurdagboek Trouw, dinsdag 6 mei ’25)