IJsvogel
Als ik in de buurt wandel, zie ik meestal wel een ijsvogel, soms twee. Alleen in het weekend niet, en ook niet als ik bezoek bij me heb. IJsvogels zijn schuw en snel. Ik zie ze meestal laag over het water wegscheren, vaak nadat hun schelle roep weerklonk. Soms zie ik ze ook zitten, bijvoorbeeld op een over een sloot hangende tak. Vaak zijn er meer takken en vallen ze niet op. Soms zie ik er een de bosjes invliegen en dan is het nog verdraaid lastig om hem in de kijker te vinden, hun uitbundige kleuren ten spijt.
Een enkele keer zie ik er een vissen. Die plonst vanuit de lucht of vanaf een tak als een pijl het water in. Het is nooit raak. Ik vraag me af hoe ze aan genoeg eten komen, als ze in de weekenden wegens de massa wandelaars, honden, ruiters en mountainbikers nauwelijks aan vissen toekomen. Maar ze zijn er en er zijn minstens twee paartjes. In de zomer is er een generatie bijgekomen en piekt hun aantal, dat in de winter weer slinkt. In de nazomer en herfst heb je de meeste kans, zeker omdat ijsvogels dan ook wel eens rondvliegen, op zoek naar betere visgronden.
Ik hoop er een mooi op de foto te krijgen en houd me daarom altijd gedeisd als ik langs de wateren wandel waar ik ze vaak zie. De hond loopt meestal stilletjes mee. Die beperkt haar vogelbelangstelling tot grote soorten die er met misbaar vandoor klapwieken. Soms zit een ijsvogel er tamelijk kiekbaar bij, en richt ik de camera, maar voor hij scherp is ingezoomd is de vogel meestal weer gevlogen.
Laatst vertrokken hond en ik, en barstte er een sneeuwstorm los. Het zag er niet naar uit dat het weer zou opklaren, dus liep ik even terug om mijn camera thuis te leggen. Na een half uur werd het droog, even later brak de zon door en zag ik boven een sloot met besneeuwde oevers op drie meter afstand prachtig in het lage zonlicht een ijsvogel. Hond en ik stonden roerloos. De oranje-blauwe schoonheid poetste zijn veertjes en bleef lang genoeg zitten. Thuis lag de camera warm en droog.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 2 januari ’25)