Geel en groenling

Geel en groenling

Groenling. Foto Koos Dijksterhuis
Groenling. Foto Koos Dijksterhuis

Op nummer 4 in mijn chronologische reeks van vogelgeluiden staat zowaar de groenling. Ik heb nog nooit zo vroeg in het jaar een groenling horen zingen: eind januari. Nou kan dat komen door onze verhuizing naar Noord-Drenthe, waar in het halfopen landschap van oude landgoederen en extensieve weilanden relatief veel groenlingen voorkomen. Daar heeft misschien altijd wel een groenling in januari gezongen. De vroege vogel vangt de worm, zoals de Engelsen zeggen, maar dan in het Engels.

In mijn vorige huis had ik tien jaar geleden ’s zomers meerdere en ’s winters nog meer groenlingen. In de winter krijgt Nederland Scandinavische groenlingen op bezoek. Dat kunnen er honderdduizenden zijn, als de winter in het hoge noorden streng is. Strenge winters worden schaars, dus misschien draagt dat bij aan de achteruitgang van bezoekende groenlingen.

Maar ook in de zomer verdwenen de zo kleurrijke vogels uit mijn tuin. Ik hoorde ze niet meer – ‘tjuptjuptjuptjup’ – overvliegen, ik hoorde ze niet langer met hun krassende, soms zelfs snerpende zang vanuit een boomtop hun bestaan verkondigen. Na een jaar of vier afwezigheid zag ik weer een groenling in de tuin. Maar van echt herstel kwam het niet. In Engeland en Denemarken is het aantal groenlingen in tien jaar tijd gehalveerd, in Duitsland daalt het licht, en wij zitten daar tussenin.

De vermoedelijke boosdoener: het geel. Dat is een besmettelijke vogelziekte, waardoor er gezwellen in de keel groeien. Vogels kunnen dan niet meer eten, drinken of soms zelfs ademen, en gaan dood. Ze besmetten elkaar onder meer via voedertafels, en groepsdieren als groenlingen besmetten elkaar sowieso wel.

Voorheen struinden groenlingen ’s winters in grote groepen de bosranden, tuinen en ruig begroeide velden af, op zoek naar elzenproppen, rozenbottels en andere zaaddonoren. Ik zag wel eens zestig groenlingen op het groene strand van Schiermonnikoog rondscharrelen, in de buurt van sneeuwgorzen en strandleeuweriken. Dat lijkt definitief voorbij, de daling van het aantal groenlingen gaat gestaag door met zo’n vijf procent per jaar.

Groenlingen zijn wat groter dan vinken, hebben een geelgroen kleed met gele vleugelranden. Ze zien dus groen en geel en krijgen er het geel bij. Maar ik hoorde er een zingen en zag hem met een soortgenoot in een kale boomkruin zitten.

(Natuurdagboek Trouw, maandag 10 februari ’25)

 

DELEN

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *