Deksels, een paarse metaalboktor

We zijn verhuisd maar nog niet klaar met het geklus. De timmerman legt de laatste hand aan de schuur, waarbij we assisteren. De schuur bestaat deels uit de niet-verrotte delen van de garage en schuur die er eerst stonden, en deels uit nieuw hout. Een prachtig zwartglanzende kever sjouwt over een net gemaakt kozijn. Twee sprieten verraden de familie waartoe hij hoort:
‘Boktor’, zeg ik en de timmerman kijkt geschrokken. Er zijn veel soorten boktorren en er is er maar één die huizen en schuren weg knaagt. Dat doen de larven. De kevers eten niet of weinig; die zijn te druk met paren en eitjes leggen op… hout.
Ik zet de boktor buiten en daar blijkt het zwart ineens blauw te zijn. Niet het blauw van een pigment maar het metallic paarsblauw van verstrooid licht. Een paarse metaalboktor. Het dier vliegt meteen weer de schuur in. En daar blijken er nog twee te zitten. En er komen er meer. Ze landen op het verse, nog harsende hout. We gebruiken grenen (dennenhout) en lariks. Dat zijn twee geliefde soorten onder paarse metaalboktorren. In het Soortenregister lees ik dat die op schuurtjes en blokhutten afkomen en eitjes leggen op het hout, waar de larven zich twee jaar lang tegoed aan doen. Deksels!
Maar gelukkig blijken de larven in de bast te leven en wij gebruiken planken en balken zonder schors. Wel hergebruiken we enkele brede en lange lariksplanken, na de rotte uiteinden en randen afgezaagd te hebben. Die planken zijn rossig, grillig van vorm en aan beide zijden bedekt met een laagje schors. Ze worden verwerkt in een werkbank. De metaalboktorren mogen de schors hebben, en in ruil maken ze mij blij met hun glans. Boktorren zijn mijn favoriete kevers.
We gebruiken ook lange hekpalen her-, voor zover niet rot of doorregen met houtwormgangetjes. Ik scheid de goede van de slechte palen en heb algauw een wespenboktor op mijn arm. Maar daarover schrijf ik een andere keer.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 24 mei ’24)