Pijlen boven zee

Nog één keer zeevogels. Afgelopen weken werden boven zee veel pijlstormvogels gemeld. Ik heb er nog nooit één in Nederland gezien, en hoop op een waarneming tijdens een zeevogelexcursie.
Zo’n herfstige vaartocht blijkt een langdurige evenwichtsoefening. De deining is flink en ik tracht zeeziekte te vermijden door me centraal op te stellen. Maar aan de achterkant van het schip heb je de meeste kans op bijzondere zeevogels, want meeuwen en andere gevederden volgen de boot. Ik heb nu afwisselend zicht op de onstuimige zee met een wolk meeuwen erboven, en op gemutste achterhoofden van de vogelaars die zich een meter of vijf laten jojoën.
Als iemand schreeuwt dat er een ‘grauwe pijl!’ in beeld komt, begeef ik me toch maar naar het achterdek. En ja hoor, de pijlstormvogel laat zich prachtig zien. Hij of zij heeft een tamelijk stevige buik, maar lange, slanke vleugels. Op de kleine haaksnavel is een buisje te zien. Hij dobbert even tussen de mantelmeeuwen en vliegt dan weer op, om de boot heen. Hij zweeft en zwenkt tussen de golven door, soms even klapwiekend.
Pijlstormvogels lijken op albatrossen. Ook die hebben een buisje op hun neus. Daarmee ruiken ze vis. Aan boord is iemand die stukjes vis in zee gooit; afval van de visafslag Lauwersoog. Behalve meeuwen, sterns, jagers, Jan van Genten, alken, zeekoeten, zeeëenden en zeeduikers zien we een Noordse pijlstormvogel en maar liefst tien grauwe pijlstormvogels. Noordse pijlen broeden met honderdduizenden op de Britse eilanden. Grauwe pijlen komen helemaal uit Nieuw-Zeeland; toch belanden ze vaker aan de Nederlandse kust. De grauwe pijlstormvogel is een van de weinige vogelsoorten die op het zuidelijk halfrond broedt en na de broedtijd naar het noorden trekt. Nu reppen ze zich zuidwaarts om in de zuidelijke lente hun broedkolonies te bereiken.
Als we ons na negen uur deining ontschepen voelt de vaste wal onwennig stevig aan.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 16 oktober ’23)