Zoveel slakken

Laatst plukte ik twintig naaktslakken en 8 huisjesslakken van het grasveldje, waar ze op de klokhuizen, komkommerschillen en paprikaharten van de cavia afstevenden. Slakken bewegen zich sneller voort dan hun slakkengang zou doe vermoeden.
De laatste week hoorde ik drie keer iemand zeggen dat er dit jaar zoveel slakken zijn. Bovendien kreeg ik twee keer de waarom-zoveel-slakken-vraag in mijn virtuele brievenbus.
Laat ik beginnen met een relativering. De vraag waarom er zoveel slakken zijn, krijg ik elke zomer. Dat komt doordat er elke zomer veel slakken zijn. Het hoeft maar even vochtig te zijn, of hopla: slakken. Slakken houden niet van vorst, maar wel van vocht. Het zijn weekdieren. Ze beschermen zich tegen uitdroging door de schaduw op te zoeken, zich in hun huisjes terug te trekken of zich in hun eigen slijm te hullen. Na regen komen ze massaal te voorschijn. De laatste jaren zijn de zomers natter.
De laatste jaren zijn ook de segrijnslakken in opmars. Nieuwkomers uit het zuiden die het ganse land koloniseerden. In enorme aantallen. Ze knagen de tuinplanten kaal.
Dit jaar hebben we een zachte winter achter de rug. De verwachte muggen- en wespenzwermen zijn in de kiem gesmoord door een koele regenperiode en zware onweersbuien. Door koele regen en onweersbuien laten slakken zich niet tegenhouden, integendeel, ze gedijen er juist op. Dus bevolken ze in nog grotere aantallen onze tuinen dan in andere zomers.
In de bosjes naast mijn huis woont een egel. Er hebben twee paar merels gebroed en er logeert regelmatig een zanglijster. In mijn tuin woont een mol. Al die dieren lusten slakken. Ik zie de pluspunten in van die slijmerds. Maar van het caviavoer moeten ze afblijven.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 10 juli 2014)