Zilvermeeuw en zomerlinde
Zwevende meeuwen steken prachtig af tegen een blauwe hemel. Van onderaf lijken ze, beschenen door de lage zon, verlichte geesten. Ze zijn voorzien van een zilveren stralenkrans. Het zijn dan ook zilvermeeuwen. Statig glijden ze over. Eenmaal vechtend om een vuilniszak blijken ze minder sereen dan ze er zwevend uitzien. Dus kom, we laten ze nog even zweven.
Als ik op het strand lig op te drogen of te lezen, tuur ik graag dromerig naar die meeuwen. Nu lig ik in een stadsparkje. Mijn boek is uit mijn hand gevallen, de zon streelt mijn wangen. Ik gluur door mijn wimpers. De meeuwen zeilen voor een stuk marineblauw langs, een wolkenloze engte tussen oude huizen en een oude boom. De oude boom is een lindeboom. Het zou toepasselijk zijn als het een zilverlinde was, maar ik geloof dat het een zomerlinde is. Die twee zijn wel nauw verwant en kunnen op elkaar geënt worden. Het is een joekel van een boom, met een dikke, knoestige stam. Hij ruikt niet meer naar lindebloesem, hij is uitgebloeid. Nu vormt hij zijn vruchten: knikkers van een centimeter, met een langwerpig schutblad als een vaantje. Die schutblaadjes zijn al aan het verkleuren naar herfstig geel.
Zonbeschenen boomblad tegen een blauwe hemel is bijna even mooi als een zonbeschenen meeuw. Ik probeer beide op één foto te krijgen. Maar het is of de meeuwen terugdeinzen voor de camera. Zodra ik hem pak, zweven ze niet meer over. Of toch, een enkeling. Die glijdt te snel voorbij. Ik zie parkieten overscheren, duiven, eksters en een buizerd. Ik sluit mijn ogen, doezel weg, schrik wakker van luid meeuwengelach. Daar zijn ze weer, “klik”, hebbes.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 31 aug. 2016)