Winterkoninkje uit de kast
In de bosjes om ons huisje op Schiermonnikoog hangen diverse nestkasten. De grootste is bedoeld voor spechten. Er hebben nog nooit spechten in gebroed. Vorig jaar broedden er spreeuwen in. Dit jaar was er geen spreeuw te bekennen.
Ik haalde vier nesten uit vier andere kasten. Twee koolmezennesten, elk met een paar oude, koude eitjes. En een huismussennest waaruit de vijf jongen zijn gevlogen – terwijl ik dit schrijf geeft moedermus de sesamzaadjes uit een door mij uitgeklopte broodzak door aan haar bibberige jong. De mezennesten zijn keurig afgewerkte kuiltjes van mos. Het mussennest is een chaos van grassprieten, die de kast tot de nok vult. Het vierde nest zit daar tussenin. Ik vermoed dat het van de ringmussen is, die ik heb zien rondvliegen.
De spechtenkas is nauwelijks bereikbaar. Hij hangt hoog en is omgeven door stekelig geboomte. Terwijl ik de ladder aansleep, vliegt er een winterkoninkje de kast in. Even later komt ie er weer uit. Het kleinste vogeltje in de grootste kast. Weldra scharrelen er onbeholpen winterkoninkjes rond. Nog kleiner en koddiger dan hun overigens goedgebekte ouders. Winterprinsjes en –prinsessen.
Het berghok staat open. Ik doe het dicht als het gaat regenen. Het regent twintig uur aan één stuk. Dan klaart het op. Ik haal iets uit de berging en zie een vers, jong winterkoninkje op de grond liggen, met spinrag rond de pootjes. Ik laat het de kinderen zien. De oohs en aahs buitelen over elkaar heen. Iedereen is begaan met het arme koninkje, dat daarmee niet opstaat uit de dood. Op verzoek van de kinderen zet ik het lijkje in een eerdergenoemd mezennest. Een vogel hoort in een nest.
Vanuit de bosjes klinkt het luide geratel van een volwassen winterkoning.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 7 aug. 2015)