Vlinder met argusogen

In Zuid-Europa zie je vaak een landschap van struiken met grazige, open plekken met bloemen en rotsen. Het ruikt er kruidig. In Frankrijk noemen ze dat landschap Maquis. Waar die typische geur vandaan komt weet ik niet, maar ik vond twee soorten salie, veel lavendel en rozemarijn, dus kruidig zal het zeker ruiken.
Hoewel het niet warm was, hoefde de zon maar even te schijnen of de door de struiken beschutte open plekken warmden flink op. Daar bloeiden de bloemen, daar fladderden de vlinders. Bruin blauwtje, bont zandoogje, koolwitje, koninginnepage en kolibrievlinder dwarrelden aan ons voorbij.
Op een morgen fladderde een zandoogje rusteloos over de graspollen. Af en toe ging de vlinder even zitten, sloeg zijn vleugels in en uit, fladderde weer verder. Verderop zat een soortgenoot te zonnen op een rots. Die had vast de nacht doorgebracht in een rotsspleet en kwam nu op temperatuur. Een kans voor een foto. Wat was de vlinder gehavend! Misschien gegrepen door de hop die verderop ’poepoepoep’ riep? En zich los gerukt? Of was hij gepikt door één van de veertig bijeneters die net overvlogen? Een vlinder moet vogels met argusogen in de gaten houden. En hoewel de helft van zijn sierogen van de vleugels was gescheurd, was dit een argusvlinder. Een vale argusvlinder zelfs, vroeger een ondersoort, maar ondertussen geëvolueerd tot echte soort. Zouden die witte vleugelogen met dikke rouwranden vijanden afschrikken? Bij dit onfortuinlijke exemplaar had het niet geholpen. Maar hij leefde nog. Of beter: zij leefde nog. Het was een vrouwtje. Argusmannetjes hebben over hun oranje vleugels brede, grijsbruine vlekken. Daarmee laten ze vrouwtjes ruiken hoe begerenswaardig ze als man zijn.