Vlinder in huis

Er zit een dagpauwoog op zolder. Als we er de verwarming uitlaten, heeft de vlinder kans de winter te overleven. Het dier is dan in een soort van winterslaap. Gaat de verwarming aan, dan komt ze tot leven en moet ze brandstof tanken, nectar bijvoorbeeld. En dat is er niet.
Menig dierenvriend zal zo’n winterse vlinder buiten zetten, en menen dat die edelmoedige handeling het insect van de dood redt. Maar buiten redt de vlinder het niet. Als de door de vlinder gekozen verblijfsplaats ongewenst is, kunt u de vlinder in de schuur of andere droge maar onverwarmde ruimte zetten. Een vogelnestkast kan ook, maar dan loopt de dagpauwoog het risico op een inspecterende of overnachtende mees. Die het insect waarschijnlijk ontvleugelt en opeet. Als u een winterslapende dagpauwoog stoort, ritselt het insect met de vleugels. Als u het dier nog meer verstoort, spreidt het de vleugels en kijken de nep-ogen u aan.
Dagpauwogen zijn een van onze algemeenste dagvlinders. Vanaf maart vliegen de overlevende overwinteraars weer, om te paren en eitjes te leggen. Daarna gaan ze dood. Hun aantal neemt toe tot eind april, waarna het weer slinkt. In juni zijn ze er even niet, althans niet als vlinder, maar des te meer als rups. Rond de langste dag verpoppen die zich en stijgt het aantal dagpauwogen, om eind juli en begin augustus te pieken. De laatvliegers zullen voor de winter een vorstvrij plekje zoeken.
In maart willen ze weer naar buiten; ik hoop eraan te denken dat ik een raam openzet. Vaak zijn de eerste er al in februari. Op de site van de Vlinderstichting staan de uiterste data waarop de soort gezien is. De laatste vloog rond op 31 december, de vroegste werd betrapt op 1 januari.
Die vroege vliegers zoeken vroege energiebronnen als klein hoefblad. Vanaf eind maart zijn paardenbloemen hun belangrijkste nectarleveranciers. Maar voor eitjes, of eigenlijk rupsen, willen ze brandnetels hebben.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 11 december ’23)