Spannertje in huis
Een piepkleine vlinder zat op de muur. Voor ik hem naar buiten bracht, maakte ik een foto. Hij of zij zat met gespreide vleugels, met een spanwijdte van hooguit twee centimeter. Zijn koppie was ingetrokken, alsof ie geen nek had. Ik kon nog net zijn antennes zien. Hij was gebroken wit met vage lijntjes en stipjes. De achterranden van zijn vleugels waren een tikje groezelig en zacht als gerafelde zijde. Daar zou de vlinder geen geluid mee maken tijdens zijn nachtelijke vluchten.
Het was een nachtvlindertje, maar er zijn honderden nachtvlindertjes. Het was misschien een zogenoemde micro, omdat ie zo klein was, maar met die gespreide vleugels leek ie ook op een spanner. Spanners vormen een grote familie van nachtvlinders. Hun familienaam spanner verwijst niet naar hun spanwijdte of hun gespannen gehouden vleugelboog. Nee, het verwijst naar de wijze van voortbewegen van hun rupsen. Die trekken steeds, op hun voorpootjes leunend, hun achterwerk in, waarna ze, op hun achterpootjes leunend, hun voorwerk uitstrekken. Ooit meende iemand dat uitstrekken hetzelfde was als spannen en die gaf de vlinders hun naam.
Ik gok dat het een spanner is en blader in mijn nachtvlinderboek. Sommige spikkelspanners lijken erop, maar zijn niet identiek en bovendien zeldzaam. Ik verwacht geen zeldzaamheid in huis, al kun je nooit weten. Dan vind ik hem ineens: een paardenbloemspanner.
Paardenbloemspanners komen zowel voor in de natuur als in stedelijk gebied, vliegen in september nog algemeen rond, zijn ’s nachts actief, komen op licht af en kunnen op zoek naar verlichting woningen binnendringen. Ze worden daarom vaak in huis aangetroffen.
Dat klopt allemaal wonderwel. Paardenbloemblad is in de omgeving wel te vinden, al lusten paardenbloemspannerrupsen ook wel ander blad en zelfs mos. Handig voor een hongerig diertje dat ’s winters in de groei is en zich pas in de lente verpopt tot vlindertje.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 27 september 2018)