Oogverblindend heet

Zoon en ik gaan naar de Balg, de strandvlakte aan de oostpunt van Schiermonnikoog. Opgewekt fietsen we naar de strandovergang. Het is eb. We kunnen langs de waterlijn fietsen, over het harde zand. Terug zal dat niet gaan, dan moeten we langs de duinrand. Liever zouden we het andersom doen, want dan duwt de oostenwind je terug. Enfin, dan hadden we vroeger moeten opstaan. Hadden we dat maar gedaan, dan was het minder warm geweest…
Onze fietsen zijn roestige barrels. Iedere fiets wordt aan zee een roestig barrel. Mijn barrel is volgetast met brood, water, fruit, noten. Met handdoeken en kleren voor als het weer omslaat. Met verrekijker, fototoestel en boek, voor als we de vloed overblijven.
We ploegen door het mulle zand van het brede strand. Daarna trappen we tegen de wind. Grote en Noordse sterns vliegen mee boven zee, een scholekster leidt zijn kuikens over het strand, laat de meeuwen ze niet zien!
Voorbij paal 10 zien we geen mens meer tot alle horizonnen. De leegte is verpletterend. Na tien kilometer stallen we de fietsen bij paal 16 en lopen we verder. De Balg strekt zich vijf kilometer naar het oosten uit. Zoon vindt meteen een noordkromp, het vlaggenschip van de eilander schelpen, het oudst wordende schepsel ter wereld en ons meest begeerde verzamelobject. De stemming zit erin. We vinden een onthoofde jonge zeehond, een uitgehuilde huiler.
Het zand is oogverblindend en te heet voor onze voeten, we verbranden door de zonnebrandcreme heen, het wordt de heetste dag van het jaar en uitgerekend Schiermonnikoog wordt de heetste plek van het land, de brandhaard, het epicentrum van het ploertige koper… Nog één keer zwemmen, dan gaan we terug.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 23 juli 2014)