Klein maar fijn
Al sinds januari bloeien de piepkleine, maar heel fijne bloempjes van de vroegeling, die zijn naam dus eer aandoet. Vroegeling is bescheiden: in ruil voor een sprankje winterlicht, een vleugje winterzonnewarmte en slechts een beetje voeding vertoont het zijn bloempjes: wit met een geel hartje.
U loopt er op kale zandgrond op een zonnig plekje, of op straat zo aan voorbij of zelfs overheen. Als u erop let ziet u rond uw voeten misschien een wittig waas. Hurk dan eens. Zie de acht witte kroonblaadjes, twee aan twee gerangschikt. In wezen zijn het er vier, die diep ingesneden zijn.
Vroegeling is familie van het hongerbloempje. Het plantje beperkt zich in de winter tot een rozet van blaadjes. In de vroege lente komt daar een drie tot maximaal vijftien centimeter hoog stengeltje uit, glad of kort behaard, waaraan meerdere bloempjes bloeien. Stoeptegels en straatstenen liggen vaak op wit zand en daaruit wurmen zich de vroegelingen door de kieren. Een groeiplaats tussen stenen heeft als nadelen ruimtegebrek en betreding. Maar het heeft ook voordelen: bescherming tegen uitdroging, kalk en weinig concurrentie.
De bloei van vroegeling begint dan wel vroeg, maar kan aanhouden tot in mei. Eenmaal uitgebloeid, vormen de plantjes kortbehaarde doosjes die opgedeeld zijn in kamertjes. In elk kamertje ligt een zaadje. De doosjes worden hauwtjes genoemd, in de botanische wereld bezigt men graag jargon. Wie de definitie wil weten, kan die vinden op Wikipedia: ‘een hauw bestaat uit twee steriele en twee fertiele vruchtbladen. De bladranden van de fertiele vruchtbladen zijn vergroeid tot randstandige zaadlijsten’. Je zou de lol in wilde planten er nog door verliezen.
Nog wat botanische scherpslijperij: vroegeling is de overkoepelende naam van wel vier (micro-)soorten, die alleen onder een microscoop uit elkaar te houden zijn. Zelf begin ik daar niet aan, maar laat dat u niet weerhouden.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 28 maart ’24)