Lentezangers
Nu in bossen, parken en betere tuinen tjiftjaffen zingen, is het broedseizoen geopend. Tjiftjaffen zijn de eerste Afrikanen die in Nederland arriveren. Ze overwinteren rond de Middellandse Zee, en hoeven de Sahara niet over. Fitissen, die sterk op tjiftjaffen lijken, steken de Sahara wel over en komen pas twee of drie weken na de tjiftjaffen aankakken.
Na het horen van de eerste tjiftjaf, die zijn naam roept, wacht ik altijd met gespitste oren op de eerste fitis. Die zingt een riedeltje dat hoog en opgewekt begint, maar laag en een beetje verdrietig eindigt. Eind maart, begin april is er altijd een ochtend waarop ik een fitis hoor, waarna ik er nog dezelfde dag veel meer hoor, alsof de mannetjes gezamenlijk optrokken en ‘s ochtends vroeg hun posities in wilgenkruinen innamen. Daarvandaan zingen ze hun riedel in de hoop dat de na hen arriverende vrouwtjes hun zang en zangplaats verkiezen boven die van de buurman.
Ongeveer tegelijk met de fitissen komen de zwartkopjes. Die zijn ook klein en net als tjiftjaffen en fitissen verstoppen ze zich tussen de takken. Maar zolang die nog niet in blad staan, zijn de drie beweeglijke vogeltjes met wat geduld wel in de kijker te krijgen. Zwartkopjes zijn wat grijzer dan het groengeel van die andere twee, en mannetjeszwartkoppen hebben een zwarte, vrouwtjes een bruine pet. De mannetjes zijn weer degenen die zich uitsloven om vrouwtjes te behagen en zingen uit volle borst. Ze zingen luider en helderder dan fitissen, en gaan in toon op en neer, waarbij ze merelachtige klanken laten horen. Net als tjiftjaffen trekken zwartkopjes minder ver en overwinteren ze soms zelfs hier. Maar zingen doen ze pas in de lente.
Ik meen elk jaar wel even een fitis en elk jaar ook even een zwartkopje te horen, maar daarna hoor ik ze weer dagenlang niet. Dan ving ik waarschijnlijk een flard van een roodborstje of heggenmus op, die waren er de hele winter al.
(Natuurdagboek Trouw, woensdag 27 maart ’24)