Judas’ penning
Een tijd lang heb ik in mijn tuin de zaden van Judaspenningen gestrooid. Nooit resulteerde dat in de groei, laat staan bloei, van deze soort. In onze nieuwe tuin echter staan er twee al weken te bloeien. We prijzen ons daarmee gelukkig.
Het zijn tuinjudaspenningen. Die zijn ooit als tuinbloem kwistig gezaaid als tuinplant. De wilde variant is een soort van Zuid-Europese bergbossen. Er bestaat ook een wilde Judaspenning. Dat is een andere soort; veel kieskeuriger en zeldzamer en niet gangbaar als tuinplant. De wilde wil bijvoorbeeld een kalkrijke bodem en kalkrijke bodems zijn er onder de gestage neerslag van tientallen jaren stikstof niet talrijker op geworden. De tuinjudaspenning echter is een gemakkelijke kostganger en ontkiemt op de meest onwaarschijnlijke plekken; overal eigenlijk, met uitzondering van mijn oude tuin.
Inmiddels is de tuinjudaspenning niet meer populair in tuinen. Moderne tuiniers willen onmogelijke exoten, waarvoor veel gemest en gewied en gedaan moet worden. Dat doen moderne tuiniers dan weer liever niet, zodat de bijzondere aanwinsten na een jaar al zijn weggekwijnd en dan maar betegeld worden. Daarop komen dan bloempotten en een speciekuip met een olijfboompje.
Gelukkig hebben tuinjudaspenningen zich zo voortvarend verwilderd dat we niet voor hun toekomst hoeven te vrezen. Ik zal ze in onze nieuwe tuin beslist stimuleren. Straks vormen ze ronde, zilverwitte zaaddozen, die als platte kerstballetjes in de plant bungelen. Daarin zitten een stuk of vier zaden. Als die rijp zijn, laten beide zijden van de zaadschijf los.
Meestal bloeit de plant die het volgende voorjaar uit zo’n zaadje komt niet, maar wacht ie er nog een jaar mee. Ook dat strookt niet met de voorkeur van moderne tuiniers. Die reppen zich op de eerste zonnige zaterdag naar een tuincentrum om een krat kunstmatig opgekweekte kleuren in hun tuin te zetten voor een weekje lentekleur.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 22 maart ’24)