Gewapende sprinkhaan
Als ik bladeren hark, probeert er een felgroene sprinkhaan weg te wandelen. Een beetje sprinkhaan zou springen, maar deze niet. Misschien is het er te koud voor, ze maakt een stramme indruk. Ik houd haar mijn vinger voor en een vinger is kennelijk net wat ze zoekt. Zonder aarzeling kruipt ze erop, poot voor poot. Als ze zich met al haar zes poten gesetteld heeft, verhuis ik haar naar de struiken onder de bomen. Het is tenslotte een struiksprinkhaan. Even later vind ik er weer een.
Struiksprinkhanen zijn vrij klein, gedrongen en zo groen als gras. Op de citroengele streep achter het oog na, dan, en het gele nekje. Het is een vrouwtje, want ze draagt een sabel. Van alle sabelsprinkhanen is alleen het vrouwtje met zo’n instrument gewapend. Een sabel doet misschien eerder aan mannen denken, maar bij deze insecten is het een legboor. Daarmee kan het vrouwtje niet steken of strijden, maar legt ze haar eieren in het strooisel op de grond.
Sabelsprinkhanen horen bij de rechtvleugeligen. Aan struiksprinkhanen zijn alleen weinig vleugels meer te zien, die zijn weggeëvolueerd tot stompjes. De beestjes kunnen ook niet vliegen. Met zijn stompjes kan het mannetje nog wel wrijven, zodat er een krekel-achtig getjirp klinkt. Dat is voor mensen hooguit hoorbaar als ze helderhorend zijn. Vrouwtjesstruiksprinkhanen horen het beter en geven zelfs antwoord. Dat mannetjessabelsprinkhanen tjirpen is gewoon, maar dat vrouwtjes terugtjirpen is ongebruikelijk.
Sabelsprinkhanen en vooral hun larven eten bladluizen en ander klein gedierte en zouden dus welkom moeten zijn in iedere tuin. Struiksprinkhanen zijn algemeen, maar leven verborgen in struiken en planten en worden daarom niet zo gauw gezien. Behalve dan tijdens het bladharken.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 3 dec. 2015)