Gefladder, geworstel en geprik

Door het bos wandelen is leuk, zeker als het een oud, stil sprookjesbos is, diep in Duitsland. Er leven wolven en vast ook herten, al zien wij die niet, behalve de vliegende herten uit het vorige Natuurdagboek. De herten zijn waarschijnlijk schuw, meer nog vanwege jagers dan wolven. Overal staan jachthutten. Duitsers zijn kennelijk schietgrage lieden.
Er vliegt meer in dit bos dan herten. Zodra we van het pad af gaan fladderen er kleine vliegen om ons heen. Ze strijken neer op mijn armen en worstelen zich door de haren op mijn arm.
De vliegjes zien er door een loep aanzienlijk minder koddig uit dan op het eerste gezicht. Wellicht strijken ze bij gebrek aan herten op ons neer. Het zijn hertenluisvliegen en luisvliegen zijn geen aanlokkelijk gezelschap. Ik sla het insectenboek erop na en lees dat ze uit de bomen vallen en naar een hert vliegen, in wiens vacht ze het zich gerieflijk maken. Eenmaal ingeburgerd verliezen ze hun vleugels en laven ze zich aan het bloed van het hert.
Als ze ergens in de hertenvacht de liefde van hun leven tegenkomen, wordt het vrouwtje zwanger. Ze zuigt nog wat bloed en zoekt een kraamkamer voor haar larve. Ze legt geen eitjes, maar baart een volgroeide larve die al bijna aan verpoppen toe is. Dat verpoppen gebeurt volgens het boek in de herfst, waarna het jonge diertje naar een ander hert vliegt en de cyclus zich herhaalt. Hoe de beestjes in de bomen belanden staat er niet bij, maar ik vermoed dat ze overstappen als herten zich tegen bomen schurken. De larven schijnen soms ook in een boom geboren te worden.
Het is juni maar toch wemelt het al van de luisvliegen. Soms bijten ze me. Dan laten ze jeukende bultjes achter. Mijn dierenliefde schiet te kort om ze zich op mij te laten inkwartieren. Ook de twee tekennimfen die zich in mijn knieholte boren, gaan naar de eeuwige bloedbanken.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 29 juni 2018)