De klonen van de paardenbloem
Paardenbloemen zijn dé bloemen van april en begin mei. Geleidelijk aan veranderen de geel bespikkelde velden en bermen velden en bermen met zilvergrijze pluizenbollen.
Ook mooi.
In de tuin zijn paardenbloemen niet weg te krijgen. Jarenlang voerde ik de bladeren aan de konijnen en cavia’s, maar die zijn dood. Ze konden er trouwens niet tegenaan knagen. Zo dol waren ze trouwens niet op paardenbloemblad. Paardenbloemen heten tenslotte ook geen konijnen- of caviabloemen.Liever aten onze kleine grazers het klaverblad, dat op het verschralende gras steeds talrijker werd.
Mijn dochter plukte als peuter graag paardenbloemenbossen. Zo combineerde ze het nuttige met het aangename. Maar nu pluk ik ze, om te voorkomen dat ze tientallen pluisjes maken.
Niet dat paardebloemen lelijk zijn. Een paar mogen er ook best in de tuin, en ik krijg ze toch lang niet allemaal weg. Paardebloemen kunnen prachtig zijn. De gele lintbloempjes die samen een tros vormen, de zon erop, een paar dovenetels ernaast… En de lage zon door een groot, vers, rechtopstaand paardenbloemblad. Zwijmel.
Van de paardenbloem zijn minstens 250 micro-soorten bekend. Ze kunnen onderling kruisen, maar microsoort wil zeggen, dat de voortplanting is geschied zonder kruising. Paardenbloemen kunnen zichzelf klonen. De klonen zijn genetisch gelijk aan elkaar en worden als klonengroep dus microsoort genoemd. Het determineren daarvan is geen beginnen aan. Je moet op de kleur van het nootje letten. Dat nootje is het pitje dat aan een pluisje rond kan zweven. In het nootje zit het zaadje. Door een loep zijn subtiele kleurverschillen te zien. Maar er zijn al zoveel op paardenbloem lijkende andere soorten bloemen, dat er al genoeg te determineren valt zonder minstens 250 microsoorten.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 6 mei 2015)