Reeën op de vlucht
Bijna dagelijks zie ik reeën. Soms één, meestal twee, drie of vier, soms wel twaalf. Ik ken de plekken waar ze zich vaak vertonen. Ik houd de hond aan de lijn. Als ik stilsta en de kijker op ze richt, willen ze evengoed wel op de vlucht slaan. In het open veld is dat een fraai schouwspel – gazelles over de savanne.
Er zijn hier veel met bomen omzoomde grasveldjes, waar reeën grazen. Soms zitten ze op de grond en steken hun koppen boven het lange gras uit. Zelfs op cultuurgrond leven ze – in wilgenbosje op een slootoever kunnen ze al jongen werpen. Hoewel ze tot de hertachtigen horen, zijn ze niet heel groot. Een Duitse dog is groter.
Het kunnen kleurverschillen zijn; de ene ree heeft donkerder haar dan de andere, maar ik denk dat de linker op de foto al een grijze wintervacht heeft, terwijl de middelste nog in een zomerjas gehuld is. De rechter is zich nog aan het verkleden.
Damherten bronsten in oktober, edelherten in september, maar reeën doen dat al in de zomer. Toch hebben ze geen langere draagtijd; integendeel. Pas in december begint het embryo te rijpen en eind mei komen de reekalfjes ter wereld. De vijf maanden tussen de bevruchting in juli en het begin van de embryonale ontwikkeling in december, staat de eicel in de wacht. De ree is het enige hert dat zo’n verlengde draagtijd heeft. IJsberen, sommige marterachtigen en zeehonden kennen het ook.
Ik zie reeën vaak in kleine groepen. Ik denk dat dat families zijn. Een groep herten is een roedel, schapen vormen een kudde, bij wolven moet je horde zeggen, en bij reeën heet het een sprong.
Soms blijf ik een tijdje staan loeren naar een ree. Afgelopen week attendeerde ik twee keer een koppel passerende wandelaars erop. Beide keren waren ze blij verrast met deze bijzondere ervaring. Ze wezen naar de ree en maakten elkaar met kreetjes deelgenoot van hun vreugde, waardoor de ree als een springbok op de vlucht sloeg.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 18 november ’24)