De gaai en de eikel

Noem eens een paar herfstverschijnselen. Wellicht zegt u kastanjes, eikels, paddenstoelen, geel, rood en vallend blad. Wind, regen, kou, misschien vogeltrek en spinnenwebben. Anders nog? Gaaien!
Gaaien? Ja gaaien. U weet wel: het voorheen Vlaamse gajes. Gaaien zijn er het hele jaar maar zijn nu extra zichtbaar. Dat komt doordat ze met een keel vol eikels vanuit eikenbomen vliegen. Ze kunnen er geloof ik wel twaalf tegelijk vervoeren. Die begraven ze op allerlei plekken. Zo kunnen ze tot diep in, misschien wel na de winter eikels opgraven en eten.
Tegen die tijd zijn de eikels rijper dan nu. De tannine is er na een tijd in vochtige aarde waarschijnlijk grotendeels uitgeloogd, wat ze lekkerder maakt. Sommige ontkiemen al. De kiem splijt de eikel in twee delen, elk een stuk lichter verteerbaar dan één zo’n harde klont. Keihard zijn ze, en bitter van de tannines.
Een gaai verstopt in de herfst duizenden eikels, de schattingen lopen uiteen van tweeduizend in een karig seizoen tot bijna zesduizend in een mastjaar. En hoewel er vaak eikels genoeg zijn, zijn er ook eikelarme jaren. Dan wil een gaai een door een ander begraven eikel graag opgraven en opnieuw verstoppen. Als een gaai merkt dat een andere gaai hem verstoppend bezig ziet, graaft ie zijn eikel weer op, als de ander het niet ziet.
Een gaai kan waarschijnlijk honderden, maar geen duizenden plekken onthouden. Nu hoeft dat ook niet, want zoveel eikels heeft hij nu ook weer niet nodig. Met een kwart van de voorraad komt een gaai vaak de winter wel door. De eikels die de vogel laat zitten, kunnen ontkiemen. In onze tuin staan er meerdere. Vermoedelijk is het aan gaaien te danken dat Europa na de laatste ijstijd snel bedekt raakte met eikenbos. Kiemen maakt vergeten en door anderen verstopte eikels trouwens zichtbaar. Een gaai hoeft maar aan een eikenzaailing te sjorren of hij heeft twee zachte eikelhelften te pakken.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 14 oktober ’24)