Braamsluiper en grasmus

Laatst schreef ik hier iets over zangvogelkoppels van twee op elkaar lijkende soorten, waarvan er een ten noorden van de Sahara blijft en zich eerder in Nederland meldt dan de ander, die ten zuiden van de Sahara overwintert. Als voorbeelden noemde ik tjiftjaf en fitis, zwartkop en tuinfluiter, braamsluiper en grasmus. Ik had beter witte en gele kwikstaart kunnen zeggen, of zwarte en gekraagde roodstaart.
De braamsluiper is geen goed voorbeeld, want hoewel ik de eerste meestal begin april zie en hoor, druppelen de meeste eind april binnen. Dan arriveren ook de grasmussen uit West-Afrika. Braamsluipers overwinteren niet zozeer ten noorden, als wel ten oosten van de Sahara. Zij kruisen de Sahara niet via Marokko in een rechte dan wel kustlijn, naar en van de West-Afrikaanse savannes. Braamsluipers overwinteren liever in Oost-Afrika. Ze schijnen daarheen te vliegen via de Balkan; er steken er vast veel de Bosporus over. De reis gaat via Egypte, waar vermoedelijk vele braamsluipers blijven plakken. Die komen wellicht het eerst weer in Nederland. Maar de meeste zakken af tot in Oost-Afrika en het Arabisch schiereiland.
In Nederland hebben ze geleden onder de schaalvergroting in het agrarische landschap. Ook grasmussen leden daaronder, zij het iets minder. Beide soorten profiteren weer van de verruiging van graslanden als zich daar natuur mag ontwikkelen. Een grasmus is roestbruin met een grijsbruin koppie en een witte hals, een braamsluiper is grijsbruin met een grijsbruin koppie en een witte hals. Een grasmus heeft roodbruine pootjes, een braamsluiper grijze. Braamsluipers sluipen door allerlei struiken, waaronder meidoorns en sleedoorns, en ze zullen ook vast wel eens door een braam sluipen.
Een grasmus zingt vaak vanuit de top van een struik, waarna hij een fladderend baltsvluchtje maakt. Een braamsluiper zingt zittend. Een braamsluiper brengt zich in zangstemming met kort gebrabbel, waarna er een snelle ratel volgt. Een grasmus begint met een kort ‘dzie’, meteen gevolgd door een chaotisch liedje met krasserige klanken. Grasmus krasmus. Dit was deel twintig van mijn serie vogelgeluiden.
(Natuurdagboek Trouw, donderdag 10 april ’25)