Zuigende wormen
Op een warme, wolkenloze lentedag werk ik in de tuin. Mijn tuin grenst aan een stadsvijver. Ik woon aan lager wal – de westenwind drijft veel afval mijn kant op. Ik vis er soms een vuilniszak vol flesjes, blikjes, drinkpakjes en chipszakken uit het water. Dit keer kan ik zelfs de vuilniszak zelf opvissen. Een modderige vuilniszak ligt tegen de oever. Ik klop hem uit en zie er twee glanzend zwarte beestjes opzitten, zo groot als knikkers.
Bloedzuigers. Ze zijn verwant aan regenwormen, maar gaan slakken en vissen te lijf, geen dood blad. Mensenhuid schijnt te taai te zijn voor bloedzuigermonden, maar ik probeer dat niet uit. Ik pak een eveneens aangespoeld plastic bakje om ze in te doen. Ze zuigen zich stevig vast aan de vuilniszak. Als ik ze met een stokje losgewrikt heb, bekijk ik ze in het bakje eens goed met de kinderen. Ze wekken enige weerzin. Maar dat we een dier weerzinwekkend vinden, wil niet zeggen dat we het niet fascinerend vinden, integendeel.
De bloedzuigers beginnen meteen het bakje te verkennen. Vanuit hun vastgezogen achterwerk strekken ze zich van bolvorm steeds verder uit. Steeds langer en dunner reikt hun kop naar voren, tot die zich vastzuigt en het lijf intrekt. Zo verplaatsen ze zich verrassend snel. Ze klimmen zelfs het water uit, buigen zich over de rand en spoeden zich het terras op. Daar steken wij letterlijk een stokje voor. Wij zetten ze met het stokje terug in het bakje.
Ik informeer nog even of iemand zin heeft in een aderlating, maar de animo voor zo’n gratis natuurgeneeswijze blijkt nihil. Op mijn verzoek kiept zoon het bakje weer leeg in de vijver.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 31 mei 2016)