Zuidlaarder mos en meer
We gaan op stap om zeearenden te zien. Die hangen rond op en rond het Zuidlaardermeer en mochten ze gaan broeden, dan hebben wij een sterk vermoeden in welk bosje zulks gebeurt.
Mijn metgezel zeilt hier vaak en ziet de arenden dan over- of langsvliegen, in een boom neerstrijken en uitbuiken. Hij wijst waar hij ze laatst urenlang gadesloeg. Twee kleine boompjes. Het verbaast me dat die groot genoeg zijn voor zo’n enorm beest. Het zijn vogels en dus wegen ze relatief weinig, maar een vrouwtje haalt wel zeven kilo. En ’s lands grootste roofvogel zal toch wel een majestueuze boom kiezen? Nee dus.
Tussen een winterse zwerm kramsvogels en zomers zingende zanglijsters door wagen wij ons in een moerasbos, dat verandert in een golvende massa mos en graspollen. Alsof we op een reusachtig waterbed lopen. Een stok prik je zo de diepte in. Er drijft een pakket mos en boomwortels op het meer en wij hopen maar dat het ons houdt.
We vinden de veren van een vermoedelijk door een vos gedode bergeend. De handveren liggen keurig naast elkaar, in één beet afgehapt. We zien noch horen een zeearend.
Bij een jachthaven turen we over het meer. Meerkoeten, aalscholvers, baltsende futen, maar geen zeearenden. We wandelen een heel stuk over een jonge dijk langs blank gezette weilanden. Overal baltsen kieviten. Canadese, Nijl- en grauwe ganzen vormen stelletjes. Kol-, brand- en rietganzen vliegen over. Blauwe en zilverreigers stappen rond en veldleeuweriken zingen aan de bauwe hemel.
Een buizerd wiekt weg en langs een plas vol eenden scheert een blauwe kiekendief. De zeearenden bewaren we voor de volgende keer. Maar kijk, daar snort een ijsvogel over het water!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 23 maart 2016)