De zin en onzin van mens en bladluis
In zijn rubriek stelde en beantwoordde mijn collega Jelle Reumer vorige week de vraag wat het nut is van bladluizen en waarom ze bestaan. Zijn antwoord: ze zetten de auteur aan het mijmeren.
Regelmatig vragen lezers van het Natuurdagboek mij of bepaalde dieren nuttig of schadelijk zijn. Tja. In mijn kindertijd waren dieren schadelijk of nuttig. Coloradokevers waren schadelijk, want die aten aardappelplanten. Zwaluwen en spinnen waren nuttig, omdat ze muggen opruimden. De muggen waren ook nuttig, omdat ze als voedsel dienden voor zwaluwen en spinnen. Spreeuwen waren nuttig omdat ze emelten aten en schadelijk omdat ze kersen voor toe namen.
De vraag naar het nut van de mens wordt mij nooit gesteld. Misschien is het voor iedereen duidelijk dat de mens voor de meeste andere levensvormen schadelijk is, en vaak ook voor zichzelf. Of zouden mensen de zin van hun eigen bestaan niet in twijfel trekken? Nochtans leidt die kwestie vaak tot het kraken der hersenen en het knersen der tanden. Zeker wanneer het inzicht doordringt dat de vraag naar de zin van het leven zo onzinnig is als het vragen naar de hobby’s van bakstenen, of naar de kleur van volgende week maandag.
Sommige mensen ontlenen hun nut aan de grillen van hun schepper, wiens eigen nut niet ter discussie staat. Anderen beseffen dat ze er zelf iets van moeten maken. Zoals Céline ons honderd jaar geleden al voorschreef: het gaat niet om de zin van het leven, maar om de zin ín het leven. Wie geen zin heeft, kan maar beter zin maken.
Mensen leven langer en hebben een grotere hersenpan dan bladluizen. Maar het bestaan van de mens heeft evenveel zin en onzin als het bestaan van de bladluis: nog een auteur aan het mijmeren brengen. We zijn ontstaan, we bestaan en na een tijdje zullen we er niet meer zijn. Het zou jammer zijn in de tussentijd met tegenzin te leven. Laten we zin maken. Ik heb er zin in!
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 20 juni 2017)