Winters duivenkuiken

Het is al een maand geleden. Achter ons huis zat, of stond, een houtduif. Toen ik door het raam keek, leek de duif angstig terug te kijken. Hij of zij stapte traag tussen wat planten door het gras op.
Op zich niet bijzonder; er stappen vaker houtduiven door het gras; vooral als ik tegen beter weten in een zakje veldbloemen heb gezaaid. Maar dit was duidelijk een jonge duif. Een jonge houtduif heeft een eh… kort voorhoofd, waardoor de snavel langer lijkt, en lelijker. En de witte vlekken aan weerszijden van de duivenhals ontbreken.
Dat was een vroege! Houtduiven kunnen het hele jaar broeden, maar geven lente en zomer de voorkeur. Dit echter was duidelijk een winterkuiken. Er is niet vlakbij mijn huis gebroed; ik denk dat de jonge duif in een paar enorme abelen verderop grootgebracht is.
Houtduiven brengen soms wel drie gezinnen per jaar groot. Nu gaat dat meestal om slechts twee eieren, en die waaien nog weleens uit de boom. Houtduiven lijken lompe stuntels maar ze zijn wendbare, snelle vliegers; in architectuur en woningbouw echter blinken ze niet uit.
Ooit bevolkten houtduiven soms met duizenden de akkers nadat er was geoogst. Ze ruimden met plezier de oogstrestjes op. Oogstrestjes zijn er nu nauwelijks meer en wat er rest, wordt meestal ondergeploegd, al dan niet nadat er glyfosaat op is gespoten. De houtduif is een gemakkelijke kostganger die geen hoge eisen stelt en zich ook in bossen, parken en tuinen aardig redt. Maar de duizenden van weleer zijn er niet meer.
Ik vind houtduiven aandoenlijk, in al hun stuntelig lijkende behoedzaamheid. Ze hebben een gezellig postuur en koeren prachtig – een dromerig, zomers geluid. Als kuiken zijn ze kaal, met wat gele donsjes en een lelijke snavel. Naarmate ze ouder worden, worden ze mooier. We zijn een maand verder en ik heb ‘mijn’ jonge duif niet meer teruggezien. Ik hoop maar dat ie geen huiskat of sperwer is tegengekomen.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 12 april ’23)