Wederik
De grote wederik is een populaire tuinplant, die zich flink kan uitbreiden. Dat doet hij met lange, rossige wortelstokken, die zich net onder het maaiveld tot een taai pakket vlechten. Ook in het wild staat de plant te boek als “zeer algemeen”. Ik zie ze nochtans niet veel, want uitgerekend op de zeekleigronden van Groningen en Friesland zijn grote wederiken zeldzaam, evenals op de waddeneilanden.
Als ik op zomervakantie langs bosranden wandel en door bossen met open plekken, kom ik ze vaak wel tegen, al dan niet in gezelschap van wilgenroosjes. Het geel van wederiken en het roze van wilgenroosjes vormen een mooi ensemble.
Grote wederiken worden één tot anderhalve meter hoog en dragen bovenop hun groen bebladerde stengel een pluim kleine gele bloemen. Bij de tuinvarianten hebben die bloemen vaak een rode vlek, wat bij goedgelovige amateurgeneeskundigen de overtuiging deed postvatten dat de plant wel zou helpen tegen tuberculose en andere bloedspuwingen. Als die rode vlekjes al bloedvlekken zouden verbeelden, zou je toch eerder concluderen dat de plant bloedspuwen veroorzaakt? Het toekennen van medische eigenschappen op grond van vage uiterlijke kenmerken wordt “signatuurleer” genoemd, een term die suggereert dat er over is doorgeleerd.
Op grote wederiken komen bepaalde bijen af, de zogenoemde slobkousbijen, kleine maar brede bijen met een soort cowboybroek aan hun pootjes. Met die slobkousen verzamelen ze de stuifmeel, die door de grote wederik geleverd wordt met een druppeltje olie. Hoe algemeen de grote wederik ook is, in Nederland hebben slobkousbijen last van de ontembare maaidrift die ons land kenmerkt. Wederiken zijn echte zomerbloeiers en worden meestal al gemaaid voor ze zijn uitgebloeid. De slobkousbijen hebben dan het nakijken.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 12 aug. 2016)