Wat een leven op het slagveld
Omdat mijn terras geleidelijk aan onder een pakket mos verdwijnt, ga ik dat mos te lijf. Dat is geen moeilijke klus. Met een plat stuk ijzer schraap ik het in plakkaten los. Daarbij sneuvelen de prachtige sporekapsels van het mos, en graspolletjes, en allerlei planten die in het mos zijn ontkiemd. Daar zit paardebloem bij, esdoorn, jacobskruiskruid en klimop. Ook schraap ik jonge brunel, geel nagelkruid en kleine veldkers weg. Vooral die laatste begroten me, want die staan net zo lekker te bloeien. Ik probeer eromheen te schrapen, maar dat gaat weleens mis, en als daarna de bezem… enfin.
De pinksterbloemen, grotere neven van de kleine veldkers, komen op, maar vertonen nog geen knoppen. Er staan ook kleine paddestoelen in het frisgroene lentegras, lichtbruin op breekbare pootjes.
Mijn geschraap en gewroet maakt meer los dan alleen plantjes. Plotseling kronkelen er lange regenwormen over het terras. Die komen omhoog door de kieren tussen de stenen. En dat doen ze verrassend snel. Ik zet ze tussen de planten. Ik moet denken aan een proefje op de middelbare school. Ik ontmaskerde de nog steeds gangbare mythe dat als je een regenworm doorsnijdt, beide helften verder leven. In mijn experiment gingen beide helften dood. Ik offerde drie of vier proefdieren op. De even grote controlegroep bleef wel in leven.
Tijdens mijn tuinwerk kom ik van alles tegen. Een aardhommel snort langs, pissebedden hollen weg, een steekmug zoekt toenadering, een glanzend zwarte loopkever zit te suffen en een zevenstippelig lieveheersbeestje trekt zijn pootjes in – hij doet net of ie dood is. Wat zou de zin zijn van net doen of je dood bent?
Na de arbeid inspecteert een roodborstje het slagveld op ontheemde insecten en spinnen. Wat een leven op de vierkante meter. Het is ook al bijna lente, over drie dagen schuift de zon over de evenaar, en haalt de dag de nacht in qua lengte. Het begint weer!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 18 maart ’20)