Vogels voor een derde Mercedes

Afgelopen weekend verschenen twee vogelboeken over de stand van ‘s lands vogelwereld. De Vogelatlas van Nederland is het van tijd tot tijd uitgegeven standaardwerk van Sovon Vogelonderzoek, waarin alle vogels van ons land kort besproken worden. Bedreigde Vogels behandelt de Rode Lijst, van grutto tot huismus, de oorzaken van hun teloorgang en de mogelijkheden ze van de ondergang te redden.
In recensies van en interviews over die boeken wordt steevast de vraag gesteld of het wel zo erg is dat er vogelsoorten verdwijnen. Uitsterven is toch van alle tijden? En er komen nieuwe soorten voor in de plaats, dus waar zeuren we over. De auteurs zeggen dan dat ze het jammer vinden van die gezellige huismussen uit hun jeugd. Het is lastig om duidelijk te maken, dat het om meer gaat dan nostalgie.
Zelf gaat het me aan het hart, dat we ons land grotendeels onbewoonbaar maken voor andere levensvormen dan wijzelf en de gewassen die ons geld opbrengen. De enkele wilde dieren die zich in onze, door ons gemaakte leefomgeving staande houden, zijn er bij gebrek aan concurrentie in zo groten getale dat we ze bestrijden. Ganzen bijvoorbeeld.
De variatie aan vogels neemt af. Dat watersnip, kemphaan en zomertaling wegkwijnen, kan maar weinigen schelen, want maar weinigen herinneren zich hen nog als broedvogel. En niemand bekommert zich om de uitgestorven kuifleeuwerik, duinpieper en klapekster, laat staan om de griel. De grutto, veldleeuwerik en huismus kunnen we nog houden, als we eindelijk eens stoppen met nóg meer productie uit ons uitgeputte land te persen. Maar zolang we een derde Mercedes voor een enkeling belangrijker vinden dan het voortbestaan van grutto’s, zie ik dat niet gebeuren.
Dát doet mij verdriet, dat we die keus maken, dat we ons landschap en de daarin levende vogels opofferen aan de weelde van een enkele rijkaard. Het landschap en de vogels waar we blij van worden.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 27 nov. 2018)