Vissende sterns
Nog even is het zomer. Aan het Hollandse strand is het weer dringen geblazen, maar boven zee hebben grote sterns de ruimte. Krassend wieken ze voorbij, vaak twee aan twee: ouder met jong. Ze lijken op kokmeeuwen maar zijn ranker, witter en wendbaarder. Ik sta tot mijn middel in zee en heb eersterangs uitzicht.
Plotseling maakt één van sterns een zwenking, vouwt zijn vleugels dicht en duikt als een neerstortende vuurpijl het water in, de snavel vooruit. Even later komt hij weer boven, om zich een stuk trager dan erin weer uit het water te werken. Met spatterende vleugels stijgt hij tot vlieghoogte. Zijn (of haar) jong voegt zich bij hem. Een zilvermeeuw komt even donderjagen. Ik zie dat de stern een visje in de snavel klemt. Een kleine zilvervis, oplichtend in de zon. Het zal wel een zandspiering zijn of jong harinkje. Die meeuw hoopt vast de prooi af te kunnen pakken, maar de sterns zwenken weg en de meeuw geeft het op. Jagers zouden vasthoudender zijn. Jagers zijn razendsnelle roofmeeuwen die op de stern zouden duiken en pikken, om hem te bewegen zijn prooi los te laten. Soms gebeurt het dat een stern (of meeuw of andere visetende zeevogel) de vis al heeft ingeslikt maar uit wanhoop of om van het gezeur af te zijn de vis weer uitkotst. Wij mensen vinden door andere apen uitgekostst eten niet bijster smakelijk, maar jagers malen niet om een sausje van andermeeuws maagzuur.
Terugwadend zie ik jonge kwalletjes voor me de diepte invluchten. Ik kijk om naar de sterns die zuidwaarts vliegen. Nog even en ze zijn weg, tot volgende lente.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 7 sept. 2016)