Vinvissen

We hadden nog maar weinig walvissen gezien vanaf de Plancius, het schip waarmee we een week bij Spitsbergen voeren. Op de terugweg naar het hoofdstadje Longyearbyen vaart de kapitein van Oceanwide Expeditions via een boog langs de grens van het continentale plat. De omweg moet de kans op walvissen vergroten. We zijn met twintig lieden die de walvisreis van Trouw en SNP boekten.
’s Avonds is het raak: drie dwergvinvissen. De kleine walvissen krijgen gezelschap van witsnuitdolfijnen, die met hun rugvinnen de golven doorsnijden. Over de reling hangend zie ik ze onder de boot door duiken. Ook zadelrobben zijn er – reikhalzend steken ze hun snuiten uit het water.
Aan dek giert een ijzige wind en ik ren naar mijn hut om alles aan te trekken wat over elkaar heen past. Intussen blijken er ook gewone vinvissen te zijn; de een na grootste dieren ter wereld. Zo gewoon zijn ze niet, maar ze zijn minder zeldzaam dan blauwe vinvissen; de grootste dieren ter wereld. Ze blazen hun fonteinen uit en rollen hun ruggen af alvorens de diepte in te duiken.
De grens van het continentale plat is een enorme rotswand onder water, een muur waarlangs zeestromen omhoog gestuwd worden, met voedsel voor krill en vis, die weer door zeezoogdieren gegeten worden. Vandaar de drukte.
Om middernacht roept de kapitein om dat er blauwe vinvissen zijn. Ik schrik wakker, kleed me haastig aan en zie er verschillende in het middernachtszonlicht. Een ervan duikt vlak naast de boot op en weer onder. De reuzen hebben opmerkelijk kleine rugvinnetjes. Er zijn ook iets kleinere reuzen, met langere rugvinnen. Tot mijn verassing zijn het volgens de kenners aan boord Noordse vinvissen, de twee na grootste dieren ter wereld. Die leven ver uit de kust, en vertonen zich weinig aan het zeeoppervlak. Ik heb ze nooit eerder gezien. De blauwe steken soms hun staart in de lucht voor ze duiken, de Noordse doen dat niet.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 14 juli ’22)