Koddige papegaaiduikers

Langs onze kust peddelen ’s winters zeekoeten en alken, soms komt een papegaaiduiker op bezoek en heel soms een zwarte zeekoet. Die soorten broeden op klippen aan zee, bijvoorbeeld in Schotland en Noorwegen. In het nog hogere noorden broeden geen zeekoeten en alken, maar wel kortbekzeekoeten en kleine alken. De laatste waaien bij noorderstorm wel eens de Noordzee binnen.
Papegaaiduikers en zwarte zeekoeten broeden in zowel gematigde als arctische streken. Nu ik in Spitsbergen ben, zie ik die soorten veel. Nog talrijker zijn kleine alken, nauwelijks groter dan merels, en kortbekzeekoeten, die richels op basaltklippen overbevolken.
Je zou alken en zeekoeten de noordelijke pinguïns kunnen noemen. Al kunnen ze wel vliegen, zij het minder behendig boven dan onder water. De meeste van hen hebben puntige snavels. Als duizend zeekoeten hun snavels richten op een aanvallende grote burgemeester, dan moet die forsgebouwde meeuw door een muur van snavelpunten zien te breken. Als een middeleeuwse ridder die op een linie schrap gezette speren af dendert.
Papegaaiduikers hebben geen snavelpunten. Zij hebben kleurrijke, stompe papegaaiensnavels die hen een koddig uiterlijk geven. En terecht, hoewel de visjes die ze met tientallen tegelijk in die snavels vervoeren daar vast anders over denken. Papegaaiduikers vechten nauwelijks en kunnen zich met hun snavels niet verdedigen. Imposante meeuwen als grote burgemeesters, grote mantelmeeuwen of grote jagers kunnen een volwassen papegaaiduiker naar binnen werken, en kuikens zijn hapklare brokjes. Die zitten verstopt in diepe holen. Dat zijn vaak konijnenholen, maar op Spitsbergen zijn geen konijnen en broeden papegaaiduikers in rotsspleten en andere holten in de klippen.
Ze fladderen naar beneden om te vissen, en stuiteren een paar keer op het zeewater voor ze dobberen. Hun snavels zijn als vlaggetjes in de lucht, als boeien in zee.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 13 juli ’22)