Te breed voor wandelgangen

‘Met oren als schotelantennes (…) / sociale vaardigheden en / een olifantengeheugen / is iedere dikhuid geschikt om / te solliciteren naar het ambt / van Secretaris-Generaal van / de Verenigde Naties.’
Dat lees ik in de dichtbundel van Els de Groen, over dieren (In de Knipscheer, 18,50). Die heb ik in een maand uitgelezen, wat betekent dat ik tweeënhalf gedicht per dag las, voor mij een ongekende dosis poëzie. De Groen doet dan ook mooie observaties en ze stelt originele vragen over het ogenschijnlijk vanzelfsprekende. Zoals de vraag ‘Hebben mollen weet van zonsondergangen?’ – tevens de titel van haar bundel. En: ‘Hoe stil je de huidhonger van de pelsdierfokker?’
Olifanten komen vaker voorbij, ook in een tekening van Len Munnik, die de bundel illustreerde. ‘Olifanten jagen niet / ze eten wat het bos schaft’, schrijft De Groen, en: ‘een mug doodslaan is / moeilijker dan olifanten vellen / Hoe heftig ook het jagen / een mug haalt niet de krant / Eer haalt een krant de mug’.
Die laatste ga ik een keer gebruiken in een Natuurdagboek over muggen. En als ik over egels schrijf, moet ik me voortaan inhouden om ze geen ‘bolster op vier beentjes’ te noemen. Huismussen blijven me beslist bij als ‘snorfietsers in de hemel’.
Uit de gedichten van De Groen blijkt een groot mededogen met de dieren die we in kooien stoppen, maar ook met mensen die ‘vraatzuchtiger dan processierupsen de laatste bomen rooien om hun kroost te voeden’. ‘Beseft het laatste dier nog wat voor dier hij was?’ vraagt ze zich af. ‘Zal hij te rechter tijd nog in het water kijken / en, enig in zijn soort, met niets te vergelijken / de laatste partner vinden onderin een plas?’
De Groen is schrijver maar was ook politicus, europarlementariër zelfs. Ze weet dus als geen ander waarom olifanten ongeschikt zijn voor de porseleinen kast van de diplomatie:
‘te breed voor wandelgangen / te dik voor achterkamertjes’.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 6 november ’20)