Springspin uit schors
Er kwamen vrienden op een zwoele avond en om buiten te kunnen zitten ontstak ik een houtvuurtje in een vuurkorf. Eerder de warmte dan de kou maakte een vuur noodzakelijk, want dankzij die warmte kon je niet in mijn tuin zitten vanwege de muggen.
De insecten mogen dan uitsterven, in mijn tuin kruipt en gonst van alles. Al zijn er alarmerend weinig bijen en vlinders, vanwege de droogte. Daardoor bezuinigen bomen op nectar. Maar muggen heb ik bij massa’s.
Muggen houden niet van vuur en rook. Ik haalde een stapel houtblokken uit een oud speelhokje waarin ik hout bewaar. Dat hokje is een jungle van naar binnen woekerende klimop en spinnenwebben. Als ik hout pak, rent er altijd wel een of andere joekel van een spin weg. Spinnen zijn doodsbang voor me, hoewel ik ze niets doe.
Nadat ik de krant gelezen en het Natuurdagboek uitgeknipt heb, verfrommel ik de bijlage tot een prop. Ik tast houtjes op en blokken. Veel blokken zijn voorzien van een laagje schors.
Ineens zie ik een spin op de rand van de vuurkorf. Het is een forse spin met korte, dikke voorpoten; als de armen van een bodybuilder. Ze ziet mij ook. Ze probeert uit zicht te blijven en haast zich in korte sprintjes weg, de korf rond, tot ze haar uitgangspositie weer bereikt. Daar zit ik in hinderlaag met de camera. Ze glipt over de rand en vanuit haar dekking gluurt ze naar me met grote ogen: een rijtje van vier.
Ik blader in mijn spinnengids en concludeer dat het de schorsmarpissa is, een springspin. Springspinnen maken geen web maar besluipen en bespringen hun prooi. Dat kunnen ze dankzij hun scherpe ogen. Behalve die vier hebben ze nog vier kleine, maar ze zien het meest met de grote ogen.
Schorsmarpissa’s zijn de grootste springspinnen die we hebben, met een lijf van zeker een centimeter, en daar komen de acht poten nog bij. Maar ze zijn ook plat, wat handig is om onder schors weg te glippen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 31 mei 2018)