Babyspinnen worden groot
Hoewel kruisspinnen vooral in de nazomer en herfst in hun webben boven het tuinpad hangen, komen hun baby’s nu ter wereld. De eitjes zijn in de herfst gelegd in een kraamkamertje van spinrag, en voor zover ze niet zijn weggebezemd of -gesopt komen ze nu uit. Dan kruipen er tientallen kabouterspinnetjes rond. Hoewel ze vaak stilzitten op een kluit. Als je ze aanraakt stuiven ze alle kanten op.
Ze hebben een hele zomer voor de boeg om groot te worden. Eerst kunnen ze nog teren op een voedselvoorraadje dat ze meekregen van hun moeder, een restje eidooier. Die moeder is hoogstwaarschijnlijk niet lang na haar bevalling overleden. Weldra moeten de weesspinnetjes hun eigen kostje bij elkaar scharrelen. Dat doen ze door net zo’n web te weven als hun moeder deed, al is het aanvankelijk een klein webje. Ze weten bij geboorte al hoe dat moet: een web weven.
Om niet met hun tientallen zusjes en broertjes te hoeven concurreren, kruipen ze naar een uitkijkpunt, waar ze een lange draad laten wapperen. Als die lang genoeg is en de wind vangt, waaien ze aan die draad hun ongewisse toekomst tegemoet.
Met wat geluk vinden ze een kansrijke plek, bijvoorbeeld voor uw keukenraam, en beschermen ze uw woning tegen binnendringend gevleugelte. Ze eten wat er maar in hun web vliegt, en repareren beschadigingen van hun web terstond, waarbij ze onbruikbare delen opeten. Zolang ze te eten hebben, groeien ze door, tot ze in september een spin van formaat zijn, met een kruis op hun rug. Hun rugtekening was als peuter deels al zichtbaar, afgetekend tegen een verder geel lijfje. Dat gele jeugdkleed raken ze kwijt; telkens als ze uit hun huidje groeien vervellen ze.
Een web weven ze door eerst een stevige draad te laten wapperen tot ie ergens aanhaakt. Ze spannen hem aan en leggen nog een lijn, in een Y-vorm. Daarna cirkelen ze wevend rond van buiten naar binnen. De draad komt uit hun achterste zodat ze ondersteboven het stabielst hangen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 1 juni ’18)